Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1427/SGA, 2 mei 2017, schorsing
Uitspraakdatum:02-05-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : 17/1427/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 2 mei 2017

 

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift,  ingediend door mr. L. Bien, namens

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Sittard.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 25 april  2017, inhoudende de ontzegging van de toegang tot de inrichting voor een tweetal met name genoemde bezoeksters, ieder voor de duur van zes maanden, ingaande op 25 april 2017 en eindigende op 25 oktober 2017, wegens poging tot invoer van een handelshoeveelheid softdrugs.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 26 april 2017 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 2 mei 2017.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur, waaronder een verslag van 25 april 2017, is het volgende naar voren gekomen. Op 25 april 2017 heeft verzoeker bezoek gehad van zijn partner en haar moeder. Toen hij na dit bezoek werd gevisiteerd door dienstdoend personeel werd in zijn onderbroek een in plastic gewikkeld pakketje, naar later bleek een handelshoeveelheid softdrugs, aangetroffen. Op dat moment gaf verzoeker direct aan dat hij dit pakketje van zijn bezoek had gekregen. Later gaf verzoeker aan dat hij de drugs op de arbeid had gekregen en deze per ongeluk had mee genomen naar het bezoek. De directeur, die aannemelijk achtte dat verzoeker de drugs van zijn bezoek heeft ontvangen, heeft hierop beide bezoeksters de toegang tot de inrichting ontzegd voor de duur van zes maanden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen voldoende aannemelijk dat betreffende bezoeksters hebben geprobeerd een handelshoeveelheid softdrugs in de inrichting in te voeren en de beslissing om deze bezoeksters op de voet van het bepaalde in artikel 38, derde lid, juncto artikel 36, vierde lid, van de Pbw. de toegang tot de inrichting te ontzeggen kan derhalve niet  onredelijk of onbillijk worden geacht. In zoverre moet het schorsingsverzoek worden afgewezen.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter stond het de directeur echter niet vrij om betreffende bezoeksters  de toegang te ontzeggen voor een termijn van langer dan drie maanden. 

Op grond van het bepaalde in artikel 6 van de Regeling toelating en weigering bezoek en beperking telefooncontacten penitentiaire inrichtingen (Stcrt. 20 april 2006, nr. 77 / pag. 10) (hierna: de Regeling) kan slechts in een drietal in dat artikel vermelde gevallen een weigering van bezoek voor de duur van maximaal twaalf maanden worden opgelegd. In andere gevallen wordt, zo komt naar voren uit de toelichting van de Minister op de wijziging van artikel 38 van de Pbw (TK 2005-2006, 30171, nr. 6), aansluiting gezocht bij de eerdere (maximale) duur van dergelijke ontzeggingen, te weten drie maanden. Nu er geen sprake is van een van de gevallen als bedoeld in artikel 6 van de Regeling, is de bestreden beslissing – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – genomen in strijd met een wettelijk voorschrift, voor zover de ontzegging van de toegang langer duurt dan drie maanden. Op deze grond komt de bestreden beslissing voor schorsing in aanmerking voor zover daarin de ontzegging de duur van drie maanden te boven gaat. Het verzoek zal daarom in zoverre worden toegewezen

De voorzitter merkt daarbij nog op dat het de directeur uiteraard vrij staat om de betreffende maatregel, indien de noodzaak daarvan bij afweging van alle in aanmerking  komende belangen nog bestaat, met drie maanden te verlengen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek gedeeltelijk toe en schorst de tenuitvoerlegging van de betreffende maatregel met ingang van 25 juli 2017 tot het moment dat de beklagcommissie op het beklag zal hebben beslist.

Hij wijst het verzoek voor het overige af.

 

 

Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 2 mei 2017.

 

 

 

              

 

 

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven