Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3324/SGA, 4 oktober 2017, schorsing
Uitspraakdatum:04-10-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : 17/3324/SGA

Betreft : [verzoeker]          datum: 4 oktober 2017

 

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door […], namens

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen te Alphen aan den Rijn.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 25 september 2017, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 26 september 2017 om 08.20 uur en eindigend op 10 oktober 2017 om 08.20 uur, wegens het – kortweg – in het bezit hebben van contrabande (een smartphone en een oplader).

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het in kopie meegezonden klaagschrift van 2 oktober 2017 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 4 oktober 2017.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Namens verzoeker is niet weersproken dat de betreffende voorwerpen, die als contrabande mogen worden aangemerkt, in verzoekers bezit waren. Daarvoor mocht de directeur een disciplinaire straf opleggen. Nu geen omstandigheden zijn aangevoerd die dat bezit kunnen rechtvaardigen, is er in zoverre geen aanleiding voor een toewijzing van het verzoek.

Met betrekking tot de aard en hoogte van de opgelegde disciplinaire straf geldt dat voor dit soort feit - blijkens de ‘Sanctiekaart 2017 Landelijk, waarin het landelijk geldende sanctiebeleid is vastgelegd - in beginsel een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in de eigen cel kan worden opgelegd. Indien de directeur van die beleidslijn wil afwijken, geldt daarbij de eis dat die afwijking gemotiveerd dient te worden. Een dergelijke motivering ontbreekt in dit geval. Gelet daarop is de bestreden beslissing – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – genomen op gronden die deze niet kunnen dragen en komt de tenuitvoerlegging daarvan voor schorsing in aanmerking. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

 

Aldus gedaan door mr. J.W. Rijkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 4 oktober 2017

 

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven