Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2275/TA, 6 oktober 2017, beroep
Uitspraakdatum:06-10-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         17/2275/TA

Betreft:            [Klager]           datum: 6 oktober 2017

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.N.A. Brouns, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 12 juli 2017 genomen beslissing van het hoofd van

FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 augustus 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klagers raadsvrouw, mr. D.N.A. Brouns, en namens het hoofd van bovengenoemde tbs-inrichting […], juridisch medewerker. Klager is niet ter zitting verschenen.

Na de behandeling van het beroep ter zitting bleek dat klager wel in de penitentiaire inrichting Vught aanwezig was, maar per abuis niet naar de zittingszaal van de beroepscommissie is gebracht. Klager is vervolgens alsnog gehoord. Van hetgeen klager naar voren heeft gebracht, is een verslag opgemaakt. Klagers raadsvrouw en het hoofd van de inrichting zijn in de gelegenheid gesteld op het verslag te reageren.

Op 5 september 2017 is van klagers raadsvrouw een reactie ontvangen. Een kopie hiervan is aan het hoofd van de inrichting verzonden.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting van 12 juli 2017, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt

(verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

 

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt - samengevat en zakelijk weergegeven - toegelicht. Klager betwist dat hij lijdt aan schizofrenie. Er is geen sprake van gevaar. Onduidelijk is op welke gronden dwangmedicatie zou mogen worden toegediend. Er is niet specifiek uitgelegd hoe het hoofd van de inrichting tot de conclusie is gekomen dat klagers gedrag zou leiden tot onafwendbaar gevaar voor zichzelf of anderen. De informatie en conclusies die ten grondslag liggen aan de bestreden beslissing zijn gedateerd en onvoldoende onderbouwd. Ook betwist klager de in de stukken genoemde voorbeelden van zijn gedrag. Dwangmedicatie dient met uiterste terughoudendheid te worden ingezet. Hiervan is in dit geval geenszins sprake geweest. 

Klager voelt zich niet goed door de medicatie en ervaart bijwerkingen. Hij voelt zich belemmerd in zijn dagelijkse bezigheden. Sinds de toepassing van de dwangmedicatie sport hij niet meer. Klager is door de dwangmedicatie ook niet meer optimistisch.

Namens het hoofd van de inrichting is de bestreden beslissing als volgt - samengevat en zakelijk weergegeven - toegelicht. Bij klager is naar alle waarschijnlijkheid sprake van een schizoaffectieve stoornis die laat tot uiting is gekomen. In de afgelopen weken is sprake geweest van agressie, vervuiling en verwardheid met een separatie en een kamerprogramma tot gevolg. Tijdens deze maatregelen bleven zich agressieve incidenten voordoen: schreeuwen, bonken, schoppen en ’s nachts via de intercom tekeer gaan tegen de sociotherapie. De agressie is nu nog verbaal en gericht tegen goederen, maar medepatiënten hebben te kennen gegeven bang voor klager te zijn. Klager heeft een verleden van ernstige agressieve incidenten (poging tot doodslag en mishandeling). Ook is sprake van maatschappelijke teloorgang. Klager heeft uit een toilet gedronken en met zijn ontlasting gesmeerd. Klager heeft steeds meer begeleiding nodig om zich intramuraal staande te houden. Een bestaan buiten de kliniek met 24-uurs begeleiding is momenteel niet haalbaar. Minder ingrijpende alternatieven, zoals een kamerprogramma en strikte begeleiding, hebben niet geleid tot voldoende resultaat. Klager wil hier ook niet aan meewerken. Klager heeft geen ziektebesef en daardoor ontbreekt behandelmotivatie. Sinds de dwangbehandeling met olanzapine is klager beter in contact en is geen sprake meer van agressie. In het behandelingsplan is voorzien in de mogelijkheid tot toepassing van

a-dwangbehandeling.

 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een inrichting moet verblijven.

Er behoeft geen sprake te zijn van een acuut dreigend gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.

Het hoofd van de inrichting heeft de beslissing tot toepassing van

a-dwangbehandeling gebaseerd op een verklaring van de behandelend psychiater/uittreksel van klagers behandelingsplan van 21 juni 2017 en op een verklaring van 4 juli 2017 van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht. Het hoofd van de inrichting heeft de verklaringen van de twee psychiaters overgelegd.

Er is geen apart (uittreksel van klagers) behandelingsplan overgelegd.

De beroepscommissie begrijpt dat de behandelend psychiater informatie uit het uittreksel van klagers behandelingsplan heeft verwerkt in zijn advies. 

De beroepscommissie acht zich, ondanks het ontbreken van een apart (uittreksel van klagers) behandelingsplan, op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting voldoende ingelicht om te beoordelen of de bestreden beslissing in overeenstemming is met de wet en of deze redelijk en billijk is. 

Namens het hoofd van de inrichting is voorts ter zitting verklaard dat in klagers behandelingsplan is voorzien in de mogelijkheid tot het toepassen van a-dwangbehandeling.

Uit de verklaringen van de psychiaters en de mededeling van de bestreden beslissing blijkt het volgende. Bij klager is (naar alle waarschijnlijkheid) sprake van een laat tot uiting gekomen schizoaffectieve stoornis. Er is sprake van terugkerende periodes van manisch-psychotische ontremming, agressie en verwardheid. Als klager manisch-psychotisch ontremd is, is hij imponerend en dreigend. Er is (herhaaldelijk) sprake van agressie tegen goederen, zoals schoppen tegen de deur. Medeverpleegden hebben te kennen gegeven bang voor klager te zijn. Klager heeft een verleden van ernstige agressieve incidenten (poging tot doodslag en mishandeling). Ook is sprake van teloorgang: klager drinkt uit de toiletpot en smeert met ontlasting. Klager heeft steeds meer begeleiding nodig om zich intramuraal staande te houden. Klager weigert vrijwillig medicatie in te nemen. Klager heeft geen ziektebesef en om die reden geen behandelmotivatie. Minder ingrijpende middelen zoals kamerplaatsing, separatie en begeleidingskaarten hebben onvoldoende resultaat. Klager blijft terugvallen in manisch-psychotische ontremming. Klager wil ook niet meewerken aan minder ingrijpende middelen. De verwachting is dat bij de juiste antipsychotische behandeling de manisch-psychotische symptomen en het daaraan gerelateerde gevaar zullen verbleken en dat de teloorgang een halt wordt toegeroepen en klager de kans krijgt te resocialiseren. 

Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie aannemelijk dat de noodzaak tot het toepassen van a-dwangbehandeling aanwezig is, vanwege een uit de stoornis voortkomend gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen en voor maatschappelijke teloorgang, en dat, zonder die behandeling, het gevaar niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De beroepscommissie acht aannemelijk dat het zonder medicatie niet mogelijk zal zijn klager daadwerkelijk te behandelen, waardoor perspectief op resocialisatie zal komen te ontbreken. Tevens is het voor de beroepscommissie aannemelijk geworden dat de a-dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De bestreden beslissing kan derhalve niet als in strijd met de wet dan wel als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit

mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en prof. dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Boerhof, secretaris, op 6 oktober 2017

                                                          

            secretaris         voorzitter

Naar boven