Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0853/SGA, 18 april 2003, schorsing
Uitspraakdatum:18-04-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 03/853/SGA

Betreft: [klager] datum: 18 april 2003

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 16 april 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingedienddoor mr. J. Steenbrink, namens

[...], verder verzoeker te noemen, thans verblijvende in de landelijke afzonderingsafdeling Nieuw Vosseveld (L.A.A.) van de penitentiaire inrichtingen Vught te Vught.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van het huis van bewaring (h.v.b.) Arnhem-Zuid te Arnhem d.d. 7 april 2003,inhoudende de verlenging voor de duur van veertien dagen van een op 29 januari 2003 opgelegde ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, welke ordemaatregel in de L.A.A. te Vught ten uitvoer wordt gelegd,omdat terugkeer naar het h.v.b. niet mogelijk is wegens verzoekers mogelijke betrokkenheid bij een gijzeling.

De voorzitter heeft voorts kennis genomen van het klaagschrift d.d. 15 april 2003 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur d.d. 17 april 2003.

1. De standpunten van verzoeker en van de directeur
Namens verzoeker is het verzoek schriftelijk toegelicht en daarbij aangevoerd dat een langere voortduring van de onderhavige ordemaatregel onredelijk en onbillijk is. Op 14 maart 2003 heeft de voorzitter reeds aangegeven dat hij ervanuit ging dat de ordemaatregel niet langer zal duren dan strikt noodzakelijk is. Verzoeker heeft geen aanleiding om aan te nemen dat door de directeur van het h.v.b., het Bureau Selectie of de selectiefunctionaris voldoendeinspanningen zijn verricht om verzoeker elders geplaatst te krijgen. Verzoeker heeft bij de selectiefunctionaris op 12 maart 2003 een verzoek tot overplaatsing ingediend. Op dat verzoek is tot heden geen reactie van deselectiefunctionaris ontvangen. Verzoeker is op de hoogte van de voortgang van het onderzoek van de Rijksrecherche. Sinds januari 2003 is verzoeker niet meer verhoord. Verzoeker wordt door deze ordemaatregel ernstig in zijn belangengeschaad. Voor verzoeker is het huidige detentieregime nauwelijks meer te verdragen. Hij ervaart het regime als extra zwaar, mede omdat hij zich tijdens zijn detentie nimmer heeft misdragen en daarnaast niets met de betreffendegijzelingsactie te maken heeft gehad. Verzoeker mist in zijn huidige situatie de contacten met zijn zoon en zijn moeder. Verzoeker heeft sterke twijfels of er alle benodigde inspanningen worden verricht om hem overgeplaatst tekrijgen naar een andere inrichting. Verzoeker ervaart de tenuitvoerlegging van onderhavige ordemaatregel als een bestraffing voor feiten die hij niet heeft gepleegd. Om deze redenen verzoekt hij de tenuitvoerlegging te schorsen.

Uit de inlichtingen van de directeur komt onder meer het volgende naar voren. Op 29 januari 2003 is aan verzoeker een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel opgelegd voor de duur van veertien dagen. Dieordemaatregel is aan hem opgelegd wegens vermoedelijke betrokkenheid van verzoeker bij een gijzelingsactie in het Paleis van Justitie te Arnhem. De eis van de gijzelnemer was toen dat verzoeker zich bij hem zou voegen. Door hetpersoneel is waargenomen dat verzoeker op 28 januari 2003 een uur lang heeft gesproken met de latere gijzelnemer. Verzoeker is door de recherche gelicht geweest en ondervraagd. Het onderzoek van de Rijksrecherche is nog in gang enhangende dat onderzoek wordt geen informatie over dat onderzoek verstrekt. Op grond van de beschikbare informatie en gelet op de ernst van het delict waarbij verzoeker mogelijk betrokken is geweest, is de beslisisng genomen demaatregel ten uitvoer te doen leggen in de L.A.A. te Vught. De geldigheidsduur van die maatregel is vervolgens een aantal malen verlengd. Die verlenging geschiedde steeds naar aanleiding van contacten tussen de Rijksrecherche en deselectiefunctionaris, een en ander op voor de directeur inhoudelijk niet bekende gronden. De directeur acht zijn beslissing -om de duur van de ordemaatregel te verlengen- daarom niet onredelijk of onbillijk. Ten aanzien vanverzoekers (over)plaatsing naar een andere inrichting is de directeur niet bevoegd, die beslissing valt onder de bevoegdheid van de selectiefunctionaris.

2. De beoordeling
Artikel 24, derde lid, van de Pbw luidt als volgt:
De directeur kan de afzondering, bedoeld in het eerste lid, op de grond van artikel 23, eerste lid, onder a of b, telkens voor ten hoogste twee weken verlengen, indien hij tot het oordeel is gekomen dat de noodzaak tot afzonderingnog bestaat. De beroepscommissie heeft eerder, in haar uitspraak d.d. 15 november 1999, met kenmerk A 99/712, aangegeven dat het verlengen van een maatregel niet uitsluitend gebaseerd kan zijn op de gronden waarop de eerderemaatregel is genomen. Nu uit de inlichtingen van de directeur niet is gebleken van enige andere gronden dan die, welke hebben geleid tot de verlengingsbeslissingen van 12 maart 2003, is naar het voorlopig oordeel van de voorzitterniet aannemelijk geworden dat de voortduring van de maatregel nog enig redelijk doel dient. Dit maakt dat niet kan worden gezegd dat de onderhavige beslissing van de directeur, nog steeds naar het voorlopig oordeel van devoorzitter, redelijk en billijk moet worden geacht. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de onderhavige beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het klaagschrift zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. J. Lamens, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 18 april 2003.

secretaris voorzitter

Naar boven