nummer: 03/647/GV
betreft: [klager] datum: 28 april 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 19 maart 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 7 maart 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht.
Hij is kort na de begrafenis van zijn vrouw opgepakt en gedetineerd. Daardoor heeft hij een aantal zaken, zoals het laten plaatsen van een gedenksteen voor het graf, niet kunnen regelen. Daarnaast wil hij controleren of de zorg voorzijn kinderen gewaarborgd is.
Klager vindt het onredelijk dat hij nu wordt afgerekend voor het feit dat hij zich eenmaal aan detentie heeft ontrokken.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Van een voor verlening van strafonderbreking noodzakelijke bijzondere en onverwachte gebeurtenis is geen sprake. Voorts is gebleken dat klager zich tijdens een eerder verleend en begeleid verlof aan zijn detentie heeft onttrokken.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Ooyerhoek te Doetinchem heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de aanvraag om strafonderbreking, aangezien klager zich in 2001 heeft onttrokken aan een begeleid bezoek aan zijn vrouw en hij zichtevens heeft misdragen tijdens een strafonderbreking in juli 2002.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Almelo heeft aangegeven dat klager vluchtgevaarlijk is en geen mogelijkheid onbenut zal laten omstandigheden aan te voeren op grond waarvan hij de inrichting tijdelijk zoukunnen verlaten. De officier adviseert hier zeer terughoudend mee om te gaan gelet op het veiligheidsprobleem dat hierdoor in zijn directe omgeving zou worden veroorzaakt.
De politie is niet separaat om informatie gevraagd.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek, wegens heling. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 24 november 2003.
Krachtens artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI (de Regeling), kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeervan de gedetineerde dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. In de artikelen 36 tot en met 38 van de Regeling zijn deze bijzondere omstandigheden nader uitgewerkt. Hierin is niet vermeld hetgeen klager met zijnstrafonderbreking beoogt te realiseren, zoals boven onder 2 weergegeven.
Daarnaast vormt de omstandigheid dat klager zich eerder aan zijn detentie heeft onttrokken en als zeer vluchtgevaarlijk te boek staat een forse contra-indicatie voor iedere vorm van verlofverlening en rechtvaardigt deze eenafwijzing van klagers verlofaanvraag.
Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a van de Regeling evenmin alsonredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 28 april 2003
secretaris voorzitter