Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0272/GB, 22 april 2003, beroep
Uitspraakdatum:22-04-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 03/272/GB

Betreft: [klager] datum: 22 april 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 23 december 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1969], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 12 december 2002 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn ongegrond verklaard.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 20 juli 2001 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring
Scheveningen te Den Haag. Op 28 september 2001 is hij overgeplaatst naar het huis
van bewaring Alphen aan den Rijn. Vanuit deze inrichting is hij geselecteerd voor de
gevangenis Alphen aan den Rijn, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.
Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Er zou een meer dan beperkt maatschappelijk risico zijn bij plaatsing van klager in een half open inrichting. Het openbaar ministerie heeft het bezwaar gebaseerd op delict, houding en gedraging van klager. De rechtbank heeft bij hetbepalen van de strafmaat met de bezwaren destijds al rekening gehouden. Klager ondergaat de straf regulier en is van mening dat hij in aanmerking zou moeten kunnen komen voor detentiefasering. Hij is toe aan de volgende fase in zijnstraf, waarbij hij wordt voorbereid op zijn teugkeer in de maatschappij. Klager is goed doordrongen van de ernstige laakbaarheid van zijn gedragingen van destijds. Zwaarwegend in de beslissing zou zijn dat klager een kaart aan departner van het slachtoffer heeft gericht en niet de ernst van zijn handelen zou hebben ingezien, maar klager heeft wel degelijk de ernst van de zaak ingezien en betreurt ten zeerste wat er door zijn toedoen gebeurd is. De bedoelingwas om te tonen dat men op geen enkele manier nog iets van klager te vrezen zou hebben. Het schrijven was niet intimiderend bedoeld. Klagers detentie staat vooral in het teken van het christelijk geloof en er naar leven. Derapportages met betrekking tot het verloop van de detentie zijn positief. Klager wil zijn nieuwe leven niet in deze regio opbouwen. In de toekomst wil hij als een eerzaam christen en burger gaan leven. Alleen het openbaar ministerieheeft bezwaren tegen de door klager gevraagde selectie. Zowel p.i. Haaglanden als p.i. Alphen aan den Rijn zijn positief over klager. Door het ondergaan van de straf, het tijdsverloop en de begeleiding is klager zich meer en meerbewust geworden van de effecten die hij teweeg heeft gebracht. Dit groeiende inzicht en zijn wens en keuze om zijn leven een betere maatschappelijk acceptabele en geëngageerde invulling te geven vraagt om een volgende stap waarbijhij zich nader kan voorbereiden op terugkeer in de maatschappij. Een en ander door overplaatsing naar een half open inrichting.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Bij het nemen van de selectiebeslissing was het strafrestant minder dan achttien maanden en voldeed klager aan één van de objectieve criteria voor de plaatsing in een inrichting met een regimaire verlofregeling. De bezwaren van hetopenbaar ministerie, inhoudende dat klager op geen enkel moment de ernst van zijn handelen heeft ingezien en bovendien daarna nog een intimiderend schrijven aan de slachtoffers heeft gericht, zijn echter voldoende zwaarwegend geachtom tot een voor klager ongunstige beslissing te komen. Een en ander dient te worden gezien onder meer tegen de achtergrond van klagers recidivestaat. Het door klager gepleegde gewelddadige delict is in een proeftijd gepleegd. Opgrond hiervan wordt de vrees van de advocaat generaal voor herhaling van strafbaar gedrag gedeeld en wordt het risico voor de samenleving onaanvaardbaar hoog geacht.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis Alphen aan den Rijn is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Klager is eerder veroordeeld voor geweldsdelicten en is thans veroordeeld voor het medeplegen van poging tot doodslag en bedreiging meermalen gepleegd. Gevreesd wordt, als klager regimair verlof zou genieten, voor confrontatiemet de slachtoffers die in de woonplaats van klager woonachtig zijn en aan wie klager na het plegen van de delicten een intimiderende brief heeft geschreven. De beroepscommissie is van oordeel dat een en ander een forse contra-indicatie vormt voor plaatsing in een h.o.i.. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris is, nu klager voldoet aan de voor de onder 4.1 genoemde inrichting geldende criteria, niet in strijdis met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Hierbij is in aanmerking genomen dat de selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat klager, gelet op de over zijn gedrag en het delict verstrekte gegevens, vooralsnog niet in aanmerking komt voor plaatsing in eeninrichting met een beperkt beveiligingsniveau.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 22 april 2003

secretaris voorzitter

Naar boven