Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0554/GB, 18 april 2003, beroep
Uitspraakdatum:18-04-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/554/GB

betreft: [klager] datum: 18 april 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 6 maart 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.B.Boone, namens

[...], geboren op [1962], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 februari 2003 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is door een lid van de Raad gehoord. Klagers raadsman was verhinderd bij het horen aanwezig te zijn. In zijn plaats verscheen zijn kantoorgenote mevrouw mr. S. Dogan. Zij arriveerde, door omstandigheden buiten haar schuldgelegen, te laat in de ruimte waar gehoord werd; klager was inmiddels gehoord. De secretaris heeft mondeling weergegeven wat klager had verklaard, waarna mr. S. Dogan in de gelegenheid is gesteld hierop een toelichting te geven.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als afgestrafte in de extra beveiligde inrichting (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is op 20 juni 2002 in Bulgarije aangehouden ter fine van uitlevering aan Nederland. Op 16 augustus 2002 is hij aan Nederland uitgeleverd en in de EBI geplaatst. Op 24 februari 2003 heeft de selectiefunctionarisbeslist tot verlenging van klagers verblijf in de EBI.

2.2. Klager ondergaat het resterende deel van een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek wegens poging tot doodslag. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 19 maart 2004.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt toegelicht.
Klager is van oordeel dat hij niet in de EBI thuishoort. Hij ondergaat thans een korte straf; zijn v.i.-datum is bepaald op 19 maart 2003. Hij is niet eerder tot vrijheidsstraf veroordeeld. In de jaren 1986/1987 verbleef hijweliswaar elf maanden in voorarrest, maar in die zaak werd hij door de rechter vrijgesproken. Na deze vrijspraak werd hij min of meer naar zijn eigen land teruggestuurd. Hij begrijpt dan ook niet dat het openbaar ministerie kanzeggen dat hij geruime tijd spoorloos is geweest. In Nederland kan iedereen kennelijk maar zeggen wat hij wil.
Klager is mede naar Nederland gebracht, omdat hij verdachte zou zijn in drie zaken. Deze zaken zijn echter nog niet geopend. Hij is daar ook niet bang voor, omdat hij er niets mee te maken heeft.
Klager heeft de hem belastende GRIP-informatie gelezen. Hij zou samen met een medegedetineerde uit de EBI willen ontvluchten. Dat is echt te gek voor woorden. Het klopt dat beiden met elkaar hebben gesproken, maar dat mag toch wel?Ook het verhaal over de vrouwelijke bewaarder vindt klager niet normaal. Hij stelde zich slechts op als een gentleman. Niemand had hem verteld, dat dat niet mocht. Klager voelt zich, de hem belastende informatie lezende, hetslachtoffer van een samenzwering.
Klager geeft tenslotte nog aan dat hij vijf kinderen heeft, twee bij een Nederlandse vrouw en drie bij een Joegoslavische vrouw. Hij zou zijn kinderen graag eens op een normale manier in een normale omgeving willen ontmoeten. In deEBI gaat dat niet.

Namens klager is hier nog het volgende aan toegevoegd.
De basis van het uitleveringsverzoek wordt gevormd door CID-informatie. In de beslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBI is de CID-informatie getransformeerd tot vaststaande feiten, evenwel zonder feitelijkeonderbouwing. Klager heeft het als zeer bezwaarlijk ervaren dat de redenen van zijn plaatsing in de EBI waren terug te lezen in de Telegraaf. Dit levert een potentieel gevaar op voor zijn gezin en hemzelf. Voorzover dat laatste zouhebben meegewogen bij zijn plaatsing in de EBI, is dit volstrekt ten onrechte.
Ook overigens is er geen reden voor plaatsing van klager in de EBI: hij ondergaat een relatief korte straf en heeft, behoudens de straf die hij ondergaat, geen strafblad. Daar komt nog bij dat er geen enkele informatie beschikbaaris over de vraag of klager in de drie zaken, waarvoor zijn uitlevering ook is gevraagd, zal worden vervolgd. Feitelijk is er slechts sprake van de tenuitvoerlegging van een relatief kort strafrestant.
Het „punt-komma-verhaal“ kan een plaatsing in de EBI niet dragen. Hetzelfde geldt voor het zogenoemde observeren. Je kan toch moeilijk van een EBI-gedetineerde verlangen dat hij de hele dag zijn ogen gesloten houdt. Ook op devermeende bovenmatige interesse in het personeel valt het nodige af te dingen. In de EBI kom je niet zomaar in contact met het personeel. Het EBI-personeel is moeilijk te benaderen. Als het personeel, zoals in klagers geval, omklager heen komt staan, kan hij zich daar moeilijk voor afsluiten.
Klager is van oordeel dat alle gebeurtenissen zodanig worden verdraaid en gekleurd dat op die manier zijn plaatsing in de EBI kan worden gerechtvaardigd. Dat gaat hem echt te ver.

3.2. De directeur van de EBI heeft, gelet op de redenen van klagers plaatsing in de EBI en zijn belangstelling ten aanzien van de materiële- en personele beveiliging, geadviseerd klagers verblijf in de EBI te verlengen. Klagerhad begrip voor dit voorstel, maar tekende daarbij aan dat de redenen voor zijn plaatsing in de EBI onjuist zijn en dat zijn aandacht voor de beveiliging vergezocht was. Gezien zijn korte strafrestant heeft hij geen reden teontvluchten, terwijl de verdenkingen omtrent de moorden en de invoer van drugs onjuist zijn.

3.3. De selectiefunctionaris die klager op 7 februari 2003 heeft gesproken in het kader van het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI heeft het volgende bericht. Klager blijkt gezien te worden als een crucialefiguur in enkele zeer gewelddadig uitgevochten conflicten in de criminele onderwereld van Amsterdam. Internationaal is hij zeer invloedrijk en gewelddadig. Hij omringt zich met gewelddadige personen. Klager uitlevering vanuitBulgarije is met zeer ernstige veiligheidsmaatregelen omgeven geweest en vanuit het openbaar ministerie is destijds aangedrongen op een directe plaatsing in de EBI.
Klager was niet verbaasd toen hij kennis nam van het voorstel van de inrichting tot verlenging van zijn verblijf in de EBI. Wel gaf hij aan het oneens te zijn met het voorstel.

3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat klager op 16 augustus 2002 is uitgeleverd door Bulgarije nadat hij aldaar op 20 juni 2002 was aangehouden in verband met het feit dat hij verdacht wordt van het plegen van meerderezeer, zeer ernstige strafbare feiten hier te lande. Gelet op de feiten waarvan klager wordt verdacht, bestaat de mogelijkheid dat hij zal worden geconfronteerd met gevangenisstraffen van zeer lange duur. Hij wordt ook verdacht vanhet plegen van delicten in Duitsland, in het verlengde waarvan verwacht mag worden dat Duitsland om uitlevering zal vragen. Ook elders wordt hij verdacht van het plegen van ernstige strafbare feiten. Er zou dan ook wel eens sprakekunnen zijn van meer dan één uitleveringsverzoek.
Inmiddels is sprake van informatie uit meerdere bronnen op basis waarvan geconcludeerd moet worden dat getracht zal worden klager door middel van geweld dan wel door middel van dreiging met geweld uit detentie te bevrijden. Daarbijis onder meer gewezen op het gegeven dat klager, zijnde leider van een als zeer gewelddadig bekend staande criminele organisatie met vele contacten (zoals met de zogenoemde „Arkan Tijgers“, Oosteuropese geheime diensten), geenmiddel onbenut heeft gelaten om te ontkomen aan uitlevering en gevangenhouding. De Bulgaarse autoriteiten hebben bekend gemaakt dat klager getracht heeft zich kort na zijn arrestatie vrij te kopen door afbetaling van een aanzienlijkdeel van de Bulgaarse staatsschuld in het vooruitzicht te stellen. Geconcludeerd moet dan ook worden dat klager in staat is organisatorische en financiële invulling te geven aan ontvluchtingsvoornemens.
In de EBI is klagers bijzondere belangstelling gebleken voor de beveiligingsmaatregelen. Voorts probeerde hij diverse malen het personeel uit. Opvallende interesse had hij voor het personeel indien piepers afgingen.
Op 15 november 2002 gaf klager aan dat hij medische klachten had. Medisch onderzoek wees uit dat er niets aan de hand was. Bekend is dat klager in Bulgarije medische klachten voorwendde met als doel overplaatsing gericht opontvluchting.
Tenslotte bleek dat klager bezig was om samen met een medegedetineerde voorbereidingen te treffen voor een ontvluchting. In dit verband wordt gewezen op een rappoprt van het meldpunt GRIP van 22 november 2002.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. Op grond van het vijfde lid van voornoemd artikel 26 van eerdergenoemde Regeling wordt een in de EBI verblijvende gedetineerde, wiens strafrestant nog slechts anderhalf jaar bedraagt, uit de EBI geplaatst, tenzij:
a. er sprake is van een uitlevering of dreigende uitlevering;
b. er nog immer sprake is van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico bij ontvluchting;
c. de betrokken gedetineerde in de voorafgaande periode van een jaar ontvlucht is, een ontvluchtingspoging heeft gedaan of op andere wijze de orde en veiligheid in de inrichting ernstig in gevaar heeft gebracht, of
d. er nog steeds valide informatie van het meldpunt-GRIP dan wel het Openbaar Ministerie aanwezig is omtrent een reëel vluchtgevaar van de gedetineerde.
4.5. De beroepscommissie stelt vast dat klager ten tijde van de bestreden beslissing een strafrestant had van minder dan anderhalf jaar, gezien het gegeven dat zijn v.i.-datum valt op 19 maart 2004. Dit brengt met zich dat klageruit de EBI dient te worden geplaatst, tenzij sprake is van één van de in artikel 26, vijfde lid, van de Regeling genoemde contra-indicaties.

De beslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBI is mede gebaseerd op een rapport van het meldpunt GRIP van 22 november 2002. Uit dat rapport wordt met name gerefereerd aan de omstandigheid dat klager samen met eenmedegedetineerde bezig was voorbereidingen te treffen gericht op een ontvluchting uit de EBI. De in het ambtsbericht verwerkte informatie is, voorzover betrekking hebbend op klager, afkomstig van een anonieme bron.
Op grond van de ten tijde van de bestreden beslissing geldende GRIP-circulaire (van 28 juni 2002, nr. 5172795/02/DJI) dient de hiervoor bedoelde informatie te worden voorgelegd aan de landelijk officier van justitie, die toetst ofde informatie voldoende actueel, betrouwbaar en concreet is. Nu een dergelijk door de landelijk officier van justitie geaccordeerd advies ontbreekt, is de beroepscommissie van oordeel dat deze door het GRIP aangedragen informatiegeen rol mag spelen bij de beoordeling van de beslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBI.

De beroepscommissie stelt daarnaast vast dat klager door Bulgarije aan Nederland is uitgeleverd mede in verband met mogelijke betrokkenheid bij twee zaken – twee liquidaties in Amsterdam op klaarlichte dag – die zeer uitvoerig in depubliciteit zijn uitgemeten en die de rechtsorde in ernstige mate hebben geschokt.
Zij stelt voorts vast dat de Bulgaarse autoriteiten bekend hebben gemaakt dat klager heeft getracht zich na zijn arrestatie vrij te kopen door afbetaling van een aanzienlijk deel van de Bulgaarse staatsschuld in het vooruitzicht testellen.
De beroepscommissie komt, de hiervoor genoemde omstandigheden tezamen en in onderling verband beziende, alsook gelet op de overigens verstrekte informatie, tot het oordeel dat in redelijkheid kon worden geconcludeerd dat klager nogsteeds een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten vormt. Het terzake door en namens klager gevoerde verweer doet hier niet aan af.
Gelet op artikel 26, vijfde lid, van de Regeling verzet voormeld oordeel zich tegen uitplaatsing van klager uit de EBI.
De beroepscommissie komt, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat de beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin alsonredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 18 april 2003

secretaris voorzitter

Naar boven