Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2347/TP, 17 maart 2003, beroep
Uitspraakdatum:17-03-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2347/TP

betreft: [klager] datum: 17 maart 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 5 november 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 10 oktober 2002 verlengd tot en met 7 januari 2003.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 26 februari 2002 ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 13 april 2002. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven op de bijzondere zorgafdeling van het huis van bewaring(h.v.b.) Almere Binnen te Almere.
De Minister heeft nog niet bij beschikking besloten tot plaatsing van klager in een specifieke tbs-inrichting.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Hij heeft bezwaar tegen de verlenging van zijn passantentermijn. Hij wacht naar zijn mening al te lang op plaatsing in een tbs-inrichting. Zijn voorkeur gaat uit naar plaatsing in eentbs-kliniek in Amsterdam

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel gegrond zijn, daar klager op 22 oktober 2002 over de onderhavige verlenging van zijn passantentermijn is gehoord, de verlengingsbeslissing bij brief van 24 oktober 2002 aan hem is medegedeeld en deze brief op1 november 2002 aan hem is uitgereikt.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing verbleef klager 6 maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijken onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf, waar klager verblijft op een bijzondere zorgafdeling, geensignalen ontvangen dat de psychische conditie van klager zodanig is dat zijn situatie in het h.v.b. onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moet worden gesproken. Blijkens de overgelegde medische verklaring isklagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

4. De beoordeling
Klager is op 22 oktober 2002 gehoord over de verlenging van de passantentermijn, die op 10 oktober 2002 is verstreken. Bij brief d.d. 24 oktober 2002 is hij geïnformeerd over die verlenging.
Derhalve is niet voldaan aan de in de artikelen 53, tweede lid, en 54, tweede lid, Bvt neergelegde hoor- en informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van depassantentermijn op formele gronden te worden vernietigd.

Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en overigetbs-gestelden zijn in gegaan.

De duur van het verblijf van klager als passant in een huis van bewaring was ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn nog niet zodanig lang dat die beslissing, bij afweging van allein aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Uit de medische verklaring d.d. 2 december 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Flevoland blijkt dat de psychische conditie van klager op 29 november 2002 niet van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b.als onverantwoord moest worden beschouwd. De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing materieel niet in strijd is met de wet en dat de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst diende teworden verlengd van 10 oktober 2002 tot en met 7 januari 2003. Nu de bestreden beslissing d.d. 24 oktober 2002 op formele gronden dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66,derde lid onder b, in verbinding met artikel 69, vijfde lid, Bvt bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot de verlenging van de passantentermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissing.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele gronden en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en bepaalt derhalve dat de termijn waarbinnen klagerin een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst is verlengd van 10 oktober 2002 tot en met 7 januari 2003.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op € 50,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé , secretaris, op 17 maart 2003.

secretaris voorzitter

Naar boven