Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0342/GV, 26 maart 2003, beroep
Uitspraakdatum:26-03-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/342/GV

betreft: [klager] datum: 26 maart 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 12 februari 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T. vanHemert, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 7 februari 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Bij het bepalen van de strafmaat is reeds rekening gehouden met klagers verleden.Klager ondergaat zijn straf op een normale manier en meent dan ook voor verlof in aanmerking te komen. Klager ziet thans het laakbare van zijn vroegere gedragingen in. Met hulp van anderen ontwikkelt hij zich nu tot een burger diein staat is op normale wijze aan het maatschappelijk leven deel te nemen. Hij begrijpt ook dat het fout is geweest om destijds een kaart naar het slachtoffer van zijn delict te sturen. Het was niet kwetsend bedoeld, maar hijbegrijpt dat het zo is overgekomen. Hij is zich van zijn fout bewust en schaamt zich hiervoor.

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Sinds 1983 komt klager regelmatig met justitie in aanraking, resulterend in diverse detenties wegens het plegen van (zware) geweldsmisdrijven. Er is sprake van zeer snelle recidive. Ook tijdens proeftijden is klager meer dan eens inherhaling vervallen. Thans ondergaat klager een lange gevangenisstraf wegens het plegen van een zwaar geweldsdelict. Het openbaar ministerie heeft negatief geadviseerd. Bij zorgvuldige afweging van alle belangen is de Minister vanoordeel dat het toestaan van algemeen verlof maatschappelijk gezien vooralsnog onaanvaardbaar is.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis te Alphen aan den Rijn heeft geadviseerd het gevraagde verlof te verlenen, waarbij wordt aangetekend dat klager zich gedragsmatig zeer positief opstelt in de inrichting. Namens de inrichting is nog eenbrief bijgevoegd van de inrichtingspastor die de positieve gedragsverandering van klager onderschrijft.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te ’s-Gravenhage heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De advocaat-generaal wijst op het gevaar voor recidive en acht het gegeven dat klager geen vaste woon-ofverblijfplaats heeft een contra-indicatie. Tenslotte wijst de advocaat-generaal erop dat klager de slachtoffers van zijn delict een intimiderend schrijven heeft doen toekomen. Een confrontatie tussen klager en de in Bodegravenwonende slachtoffers zal door laatstbedoelden als buitengewoon schokkend zal worden ervaren. Dat klager zijn verlof in Dordrecht wil doorbengen doet hieraan niet af.
De politie te Dordrecht heeft bericht dat er met betrekking tot het opgegeven verlofadres geen bijzonderheden zijn te melden en dat er ook overigens geen omstandigheden zijn gebleken die het toestaan van verlof in de weg zoudenmoeten staan.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek, wegens het medeplegen van een poging tot doodslag, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zaaksbeschadiging. Aansluitend dient hij driegevangenisstraffen met een totale duur van acht maanden te ondergaan, wegens openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen en mishandeling. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 17 december2003.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie stelt vast dat klager in relatief korte tijd veelvuldig met politie en justitie in aanraking is geweest wegens – in ernst toenemende – geweldsdelicten. Proeftijden hebben klager er niet van weerhouden nieuwegeweldsmisdrijven te plegen. Klager heeft voorts tijdens zijn detentie een intimiderend schrijven aan een slachtoffer van zijn delict doen toekomen.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden thans nog een voldoende contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks het positieve advies van de inrichting, een afwijzing van klagersverlofaanvraag in dit stadium van zijn detentie rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijkworden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 26 maart 2003

secretaris voorzitter

Naar boven