Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0298/GV, 12 maart 2003, beroep
Uitspraakdatum:12-03-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/298/GV

betreft: [klager] datum: 12 maart 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 5 februari 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 30 januari 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht.
Klager wilde het verlof om zijn beste vriend te kunnen begraven. Hij heeft een persoonlijk belang om bij de rouwplechtigheid aanwezig te zijn, want hij is vriend nummer 1 en onderscheidt zich op die manier van alle anderen,behoudens familieleden. Klager wenst een volledige heroverweging van de beslissing en stelt ter compensatie een bezoek aan het graf voor.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Aangezien het hier een jeugdvriend betreft heeft de Minister, gelet op de regelgeving, geen aanleiding kunnen vinden om het verzoek in te willigen. Daarbij komt dat het openbaar ministerie bezwaar heeft tegen het gevraagde verlof.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Zuyder Bos te Heerhugowaard heeft niet geadviseerd.
Vanuit het gerechtshof Amsterdam is aangegeven dat een goede vriend tevens oud mededader niet onder de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting valt en daarom luidt het advies negatief.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twintig jaar met aftrek, wegens doodslag in combinatie met een ander strafbaar feit en overtreding van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 30 april2007.

Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna de Regeling) kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen inde persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is.
Artikel 24, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat incidenteel verlof kan worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van de levenspartner, een kind, ouder, broer, zuster, grootouder of schoonouder van degedetineerde.

De beroepscommissie stelt vast dat de jeugdvriend van klager niet behoort tot de in de Regeling genoemde (familie)relaties. Zij is van oordeel dat ook overigens geen sprake is van een gebeurtenis waarbij zijn aanwezigheidnoodzakelijk is. Gelet hierop is de afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen evenmin alsonredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 12 maart 2003

secretaris voorzitter

Naar boven