Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0303/GV, 10 maart 2003, beroep
Uitspraakdatum:10-03-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/303/GV

betreft: [klager] datum: 10 maart 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 7 februari 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 5 februari 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager kon eerst begrijpen dat ze het niet aandurfden om hem verlof te verlenen inverband met een eventuele confrontatie met de slachtoffers. Om die reden heeft hij een verlofadres in Den Haag gezocht. De persoon, waarbij hij zal verblijven, is bereid om de verantwoordelijkheid op zich te nemen dat er niets zalgebeuren. Als klagers verlofaanvraag telkens wordt afgewezen krijgt hij nooit de kans om zich te bewijzen. Klager wil zijn leven veranderen en de reclassering wil hem naar een half open inrichting sturen. Verlof is een goede kans omzich te bewijzen. In de inrichting verloopt alles ook goed. Klager verzoekt om een kans om zich te bewijzen door hem daadwerkelijk verlof te verlenen zodat hij kan tonen dat dit goed verloopt.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek wordt niet voor inwilliging vatbaar geacht aangezien er gezien de beschikbare informatie geen enkel vertrouwen is in een goed verloop van het verlof. De inrichting, waar klager verblijft, adviseert weliswaar positiefmaar het openbaar ministerie maakt bezwaar. Het gepleegde delict wordt ernstig geacht en de kans op recidive wordt hoog geacht omdat klager in een kort tijdsbestek tot het plegen van meerdere strafbare feiten is gekomen. Klagerverblijft sinds 10 oktober 2002 in de Dordtse Poorten na een verblijf op de BZA van De Schie in verband met zijn dwingende, eisende en dreigende houding. Hij heeft hier onder meer suïcidale uitlatingen gedaan en er zijn aanwijzingendat klager van plan was om buiten een drugslijn op te zetten. Klagers eerste verlofaanvraag, waarbij zowel het openbaar ministerie als de politie negatief adviseerden, is door de directeur afgewezen. Ook de reclassering adviseerdenegatief. Bij de onderhavige, tweede, verlofaanvraag van klager blijft het openbaar ministerie bij het eerder geformuleerde standpunt. Door de reclassering is niet nader gerapporteerd omdat in de eerste rapportage al was aangegevendat zij zich zou kunnen vinden in een toekenning van een tweede verlofaanvraag mits goed werd meegewerkt aan het plan van aanpak. Uit de rapportage van de inrichting is niet helder geworden waarin klager is veranderd ten opzichtevan twee maanden geleden. Wat er gedaan is en of er een start is gemaakt met het plan van aanpak is niet duidelijk. Het opgeven van een ander verlofadres is nog geen garantie dat het verlof goed zal verlopen. Derhalve heeft hetadvies van het openbaar ministerie zwaar gewogen en is gekomen tot het niet verlenen van het verlof.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Dordtse Poorten heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam heeft aangegeven dat verlofverlening in dit stadium van de detentie onverantwoord voorkomt. Klager is veroordeeld wegens het plegen van twee straatroven waarbij deslachtoffers werden bedreigd met een vuurwapen. In verband met de ernst van de delicten en het korte tijdsbestek waarin klager de feiten pleegde, alsmede het gevaar voor recidive is het advies negatief.
De politie heeft niet gereageerd op het verzoek om een advies uit te brengen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek, wegens diefstal met geweld, meermalen gepleegd. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van respectievelijk 7, 3 en 18 dagen en 7 dagen gijzeling opgrond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan. Zijn V.I. is voorzien op 16 november 2003.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie overweegt dat het openbaar ministerie negatief heeft geadviseerd terzake van klagers tweede verlofaanvraag omdat klager meerdere gewelddadige delicten, waarbij de slachtoffers werden bedreigd met een vuurwapen,in een kort tijdsbestek heeft gepleegd. Weliswaar is door de inrichting gerapporteerd dat klagers gedrag in de inrichting vooruit is gegaan maar nu die gedragsverandering dateert van twee maanden geleden, wordt deze verandering nogte recent geacht om doorslaggevend te kunnen zijn. Uit de stukken is ook niet duidelijk geworden of klager inmiddels een aanvang heeft gemaakt met het plan van aanpak dat de reclassering voor hem heeft opgesteld.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een voldoende contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van deMinister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 10 maart 2003

secretaris voorzitter

Naar boven