Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/4060/GA en 16/4062/GA, 13 juli 2017, beroep
Uitspraakdatum:13-07-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/4060/GA en 16/4062/GA

betreft: [klager] datum: 13 juli 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen te Alphen aan den Rijn,

gericht tegen uitspraken van respectievelijk 24 oktober 2016 en 12 december 2016 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op klachten van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 april 2017, gehouden in het Justitieel Complex Scheveningen, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. E. Kok, en de heer [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Groot Alphen.
Omdat de directeur de zitting in verband met andere dringende afspraken voortijdig moest verlaten, is een verslag van horen opgemaakt dat naar partijen is gestuurd. Van de directeur is op 24 mei 2017 een nadere schriftelijke reactie ontvangen die naar
klager en zijn raadsman is gestuurd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie
Het beklag betreft voor zover in beroep aan de orde:
Beroep 16/4060/GA
-het feit dat klager als levenslang gestrafte wordt ingesloten als hij niet deelneemt aan TRA (terugdringen recidive activiteiten) voor zover de activiteiten zijn gericht op re-integratie en de arbeid (klachtnummer AR 2016/739).
Beroep 16/4062/GA
- het feit dat klager als levenslang gestrafte wordt ingesloten tijdens de onderwijsmomenten waaraan hij niet wenst deel te nemen (klachtnummer AR 2016/851) en
-het nieuwe beleid dat een gedetineerde die arbeidsongeschikt is verklaard de eerste zes weken tijdens de arbeid op cel wordt ingesloten (klachtnummer AR 2016/1098).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en ter zake klachten AR 2016/851 en AR 2016/1098 een tegemoetkoming van €25,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur heeft aangevoerd dat hij zich bewust is van de jurisprudentie van de beroepscommissie en dat er anders moet worden omgegaan met levenslang gestraften. Die jurisprudentie dient naar de mening van de directeur echter, gezien recente
ontwikkelingen, in een ander perspectief te worden geplaatst. De directeur wijst daarbij op de oprichting van een adviescommissie levenslang.
Wat de klacht betreft: arbeid hoort erbij. Het ORZ blok (onderwijs, recreatie en zorg) bestaat niet alleen uit activiteiten die gericht zijn op terugkeer in de maatschappij. Daarom kan klager daar aan meedoen. Van de vier ORZ momenten wordt klager er
voor drie uitgesloten en voor een ingesloten, terwijl hij ook aan die laatste zou kunnen deelnemen. Klager wordt op alle momenten geconfronteerd met medegedetineerden die in vrijheid komen, niet alleen bij arbeid. De directeur meent dat klager ook aan
activiteiten gericht op re-integratie kan deelnemen, maar dat is wel heel vooruitstrevend. De directeur legt de vraag daarom graag aan de beroepscommissie voor. De directeur ziet ook graag een standpunt van de beroepscommissie over de stelling: als
klager als levenslang gestrafte niet wil werken, dan krijgt hij ook geen loon.
Op de vraag naar de diversiteit in het onderwijs geeft de directeur aan dat er een standaardpakket is en dat daarna maatwerk kan worden toegepast. Nu is er voor klager nog voldoende keus in het standaardpakket.
Daar is schriftelijk nog het volgende aan toegevoegd: de directeur verwijst vooreerst naar zijn verweer van 12 december 2016. Terugkeer in de samenleving is het uitgangspunt voor alle gedetineerden. De afdeling Zorg heeft geoordeeld dat klager in staat
is om te werken in de inrichting en is dus niet arbeidsongeschikt bevonden. Het verrichten van arbeid speelt tevens een belangrijke rol bij een dag- en nachtritme van een gedetineerde en de daarbij behorende structuur. Voor klager geldt, net als voor
andere gedetineerden, dat er gekeken moet worden naar de individuele omstandigheden. Samen met klager moet gekeken worden naar de mogelijkheden en uitdagingen wat betreft werk en ORZ-momenten. De mening “ik hoef niet te werken, want ik ben levenslang
gestraft” komt voort uit een beroepszaak van een andere gedetineerde. Het gegeven dat klager niet in aanmerking komt voor een eventueel bijzonder baantje is niet juist. Iedere gedetineerde kan en mag zich opgeven voor alle baantjes binnen de
inrichting.
Zo is er een levenslang gestrafte op een andere afdeling bijvoorbeeld afdelingsreiniger. Tevens zal er gekeken worden naar mogelijkheden voor reguliere werkzaamheden.
Wat onderwijs betreft dient eveneens sprake te zijn van maatwerk. Het is voor een gedetineerde mogelijk om een MBO of HBO-opleiding aan te vragen. Tevens kan er in de onderwijsruimte gebruik worden gemaakt van computers. Tijdens de ORZ-momenten kan er
ook deelgenomen worden aan trainingen, zoals bijvoorbeeld Cova of Mindfullness. Klager zal zelf aan moeten geven wat hij wenst en wat er mogelijk is, om zo een zinvolle dagbesteding te creëren.

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klagers raadsman vraagt zich af hoeveel TRA momenten zijn gericht op terugkeer. Bij het onderwijs zijn meerdere onderdelen daarop gericht. Verder stelt de raadsman de vraag hoeveel diversiteit er in onderwijs zit. Klager is klaar met de cursussen.
Volgens klager gaat het niveau van het onderwijs niet verder dan basisschool groep acht en daar gaat hij niet aan meedoen.
Ten aanzien van het onderdeel arbeid. De beroepscommissie heeft in RSJ 21 augustus 2014, 14/1296/GA, betreffende de p.i. Krimpen aan den IJssel, bepaald dat een levenslang gestrafte niet hoeft te werken. Die uitspraak geldt landelijk. De directeur in
Alphen aan den Rijn zegt dat klager wel moet werken en heeft hem drie dagen straf gegeven toen klager weigerde te werken. Klager heeft hiertegen beklag ingediend en is gaan werken onder dwang, want anders zou hij weer straf krijgen. De beklagcommissie
heeft de uitspraak van de beroepscommissie bekrachtigd. Klager hoeft dus niet te werken en wil dat ook niet. Hij gaat geen sponsjes inpakken. Namens klager wordt aangevuld dat er laag, niet interessant werk wordt aangeboden. Voor andere baantjes geldt
een veiligheidsrisico en daar komt klager niet voor in aanmerking. Om inzicht te geven in de situatie van klager geeft klager aan dat hij 20 jaar geleden is afgekeurd in verband met rugproblemen en in de WAO is terechtgekomen. Hij kampt met psychische
problemen. Hij heeft een indrukwekkend medicatie-overzicht met een hoge dosis kalmeringsmiddel en valium tegen de stress. Klager werkt momenteel niet en zit dan ook niet op cel. Van de vier TRA momenten, zit hij een uur achter de deur. Hij wil niet
meedoen aan zingeving, onderwijs en re-integratie en dat hoeft ook niet.
Klagers raadsman heeft op 10 augustus 2016 een brief naar de directeur geschreven met het verzoek om met klager in overleg te treden. De kern van de zaak betreft de weigering van de directeur om ten aanzien van klager maatwerk te leveren. Het is
belangrijk om naar de individuele omstandigheden te kijken. Belangrijke principes daarbij zijn individualisering en normalisering, terug te vinden in de European Prison Rules en de Pbw. De eerdergenoemde uitspraak van de beroepscommissie is een direct
uitvloeisel daarvan. Nederland ligt onder de loep in verband met het beleid ten aanzien van levenslang gestraften. De RSJ heeft een advies uitgebracht waarin staat dat de Staatssecretaris ook met zijn nieuwe beleid niet voldoet aan de tenuitvoerlegging
van de levenslange gevangenisstraf conform het EHRM.
Er zijn in de onderhavige zaken twee vragen van belang: moet klager meedoen aan alle activiteiten en als hij niet meedoet, mag hij dan worden ingesloten op cel?
Bij de vraag over meedoen: hoeveel van de activiteiten zijn dan gericht op re-integratie en zingeving? Welke activiteiten zijn naar hun aard niet geschikt voor klager? Wat vervolgens overblijft is het standaardprogramma en dat heeft klager al gedaan.
Er
wordt hem heel weinig aangeboden.
Bij de vraag over insluiting: momenteel is het zo, doe je niet mee dan is dat jouw keuze en volgt insluiting.
Gedetineerden die arbeidsongeschikt zijn verklaard of met pensioen zijn mogen wel rond lopen op de afdeling. Klager wordt als iedere andere gedetineerde behandeld en voor hem wordt geen uitzondering gemaakt. Volgens klager hoeft voor hem niks extra’s
geregeld te worden. Er zijn twee afdelingen waarvan het dagprogramma gespiegeld verloopt. Er zijn continu bewaarders aanwezig en er is altijd een afdeling geopend. In vrijheid kunnen rondlopen op de afdeling lijkt maar relatieve vrijheid, maar betekent
in klagers geval heel veel gezien zijn medicatielijst, het feit dat hij arbeidsongeschikt was voor detentie en de opgelopen detentieschade. Voor de directeur is dit een principieel punt, de regels worden toegepast. Daarom wordt de beroepscommissie om
een visie hierop gevraagd, om een richtsnoer te geven. Het gaat klager erom dat de directeur activiteiten voor hem als levenslang gestrafte moet ontplooien en als dat niet lukt, dan moet een bepaalde vorm van bewegingsvrijheid mogelijk zijn. Het gaat
niet aan klager verder te beperken dan nodig is gedurende de detentie.

3. De beoordeling
De directeur heeft de beroepscommissie, naast de beoordeling van het onderhavige beroep, verzocht om een antwoord op de vraag of klager ook aan activiteiten gericht op re-integratie kan deelnemen en om een standpunt van de beroepscommissie over de
stelling: als klager als levenslang gestrafte niet wil werken, dan krijgt hij ook geen loon.
Namens klager wordt de beroepscommissie om een visie gevraagd op de problemen waar klager als levenslang gestrafte tegenaan loopt. De directeur dient voor hem passende activiteiten te organiseren en als dat niet lukt moet klager niet ingesloten worden
maar een zekere mate van bewegingsvrijheid kunnen genieten.
De beroepscommissie beoordeelt het beroep op de inhoud en zal zich derhalve daartoe beperken.

Ten aanzien van beroep 16/4060/GA
Klager verwijst voor wat betreft de verplichting tot deelname aan de arbeid naar RSJ 21 augustus 2014, 14/1296/GA en stelt dat de beroepscommissie heeft uitgemaakt dat een levenslang gestrafte niet hoeft te werken. De beroepscommissie heeft in deze
uitspraak het uitgangspunt geformuleerd dat voorbereiding op de terugkeer in de maatschappij als uitgangspunt dient te blijven gelden voor alle gedetineerden. In die uitspraak was aan de orde dat de klager een disciplinaire straf kreeg opgelegd zodra
hij weigerde aan de arbeid deel te nemen. De beroepscommissie overwoog: “De beroepscommissie merkt hierbij op dat arbeid in de penitentiaire inrichting niet uitsluitend de voorbereiding op de terugkeer in de maatschappij dient. Weliswaar is de
verplichting om daaraan deel te nemen hierop gebaseerd, maar arbeid heeft ook in de penitentiaire inrichting een belangrijk structurerende functie voor het dagelijks leven en kan, afhankelijk van het soort arbeid en het niveau daarvan, ook bijdragen
aan
de vorming en ontwikkeling van een gedetineerde.
Ook al dient arbeid verscheidene functies, de verplichting om hieraan deel te nemen is gebaseerd op de voorbereiding van de terugkeer van de gedetineerde in de maatschappij. Gegeven de duur van de levenslange straf en de hiervoor geschetste
beperkte(re)
perspectieven op in vrijheidstelling past het niet onverkort vast te houden aan deze verplichting. De directeur die geconfronteerd wordt met een levenslang gestrafte die weigert vanwege het ontbreken van perspectief op terugkeer aan de arbeid deel te
nemen, dient zijn detentieomstandigheden uitdrukkelijk te betrekken in zijn beslissing om hiertegen sanctionerend op te treden. De praktijk blijkt in dit opzicht ook wisselend, getuige de mededeling van klager dat hij in andere inrichtingen kan
"aftekenen" voor arbeid. Onder deze omstandigheden is de beslissing van de directeur om wegens werkweigering klager telkens disciplinair te straffen niet redelijk en billijk.”
In de onderhavige zaak is klager eenmaal een disciplinaire straf opgelegd wegens werkweigering, daarna heeft klager ervoor gekozen aan de arbeid deel te nemen. Klagers klacht is dat hij wordt ingesloten op cel indien hij niet wenst deel te nemen aan
activiteiten gericht op re-integratie en arbeid. Uit de overwegingen van de beroepscommissie in RSJ 21 augustus 2014, 14/1296/GA kan niet worden opgemaakt dat een levenslang gestrafte in geen geval hoeft te werken en er is geen oordeel gegeven over het
insluiten op cel van een levenslang gestrafte indien niet aan de arbeid wordt deelgenomen.
De directeur heeft aangegeven dat klager in staat is om te werken en binnen de inrichting niet (structureel) arbeidsongeschikt is bevonden. Voor klager geldt, net als voor andere gedetineerden, dat er gekeken moet worden naar de individuele
omstandigheden. Samen met klager moet gekeken worden naar de mogelijkheden en uitdagingen wat betreft werk en ORZ-momenten, aldus de directeur. Bovendien is het gegeven dat klager niet in aanmerking komt voor een eventueel bijzonder baantje niet juist.
Iedere gedetineerde kan en mag zich opgeven voor alle baantjes binnen de inrichting. De beroepscommissie maakt hieruit op dat de directeur welwillend is om de detentieomstandigheden van klager als levenslang gestrafte in ogenschouw te nemen bij klagers
deelname aan de arbeid en de activiteiten gericht op re-integratie. Klager kan zich opgeven voor een bijzonder baantje en in overleg is aanpassing naar meer uitdagend werk mogelijk. Voor wat betreft de TRA-momenten stelt de beroepscommissie vast dat
lang niet alle activiteiten zijn gericht op re-integratie. In overleg kan gekeken worden aan welke activiteiten gericht op re-integratie klager wel kan en wil deelnemen. Verder geldt het volgende. Klager verblijft in de p.i. Groot Alphen in een regime
van beperkte gemeenschap. Op grond van artikel 21 van de Pbw worden gedetineerden in een regime van beperkte gemeenschap in de gelegenheid gesteld gemeenschappelijk aan activiteiten deel te nemen. Overigens houden zij zich in de voor hen persoonlijk
dan
wel voor de gemeenschappelijke onderbrenging van gedetineerden bestemde verblijfsruimte op.
Gelet op de ruimte die er kennelijk is om voor klager individuele afspraken te maken met betrekking tot zijn deelname aan arbeid en TRA activiteiten, is de beroepscommissie van oordeel dat het niet onredelijk of onbillijk is om klager, indien hij niet
aan TRA activiteiten dan wel aan de arbeid wenst deel te nemen, in te sluiten op cel.
Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.

Ten aanzien van beroep 16/4062/GA
- de klacht betreffende het feit dat klager als levenslang gestrafte wordt ingesloten tijdens de onderwijsmomenten waaraan hij niet wenst deel te nemen. De directeur heeft in eerste instantie aangegeven dat er een standaardpakket is en dat daarna
maatwerk kan worden toegepast. Nu is er voor klager nog voldoende keus in het standaardpakket. Daarna is schriftelijk aangevoerd dat er ook bij het onderwijs sprake dient te zijn van maatwerk. Het is voor een gedetineerde mogelijk om een MBO of
HBO-leiding aan te vragen. Tevens kan er in de onderwijsruimte gebruik worden gemaakt van computers. Tijdens de ORZ-momenten kan ook deelgenomen worden aan trainingen, zoals bijvoorbeeld Cova of Mindfullness. De beroepscommissie constateert dat er voor
klager mogelijkheden zijn voor het volgen van onderwijs op maat. Indien klager niet wenst deel te nemen aan de onderwijsmomenten, geldt hetgeen de beroepscommissie hiervoor met verwijzing naar artikel 21 van de Pbw heeft geoordeeld, namelijk dat het
niet onredelijk of onbillijk is om klager dan in te sluiten op cel. Bovendien heeft de beklagcommissie dezelfde klacht in haar uitspraak met klachtnummer AR 2016/739 ongegrond verklaard. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.
- de klacht betreffende het nieuwe beleid dat een gedetineerde die arbeidsongeschikt is verklaard de eerste zes weken tijdens de arbeid op cel wordt ingesloten. De beroepscommissie is van oordeel dat de klacht niet gericht is tegen een beslissing met
betrekking tot klager. Klager had derhalve niet-ontvankelijk in zijn klacht dienen te worden verklaard. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
Met betrekking tot 16/4060/GA
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Met betrekking tot 16/4062/GA
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart het beklag betreffende klagers insluiting tijdens de onderwijsmomenten waaraan hij niet wenst deel te nemen ongegrond en verklaart klager alsnog
niet-ontvankelijk in zijn klacht betreffende het nieuwe beleid met betrekking tot arbeidsongeschikte gedetineerden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. A.T. Bol en drs. H. Heddema, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 13 juli 2017

secretaris voorzitter

Naar boven