nummer: 17/364/TA
betreft: [klager] datum: 11 juli 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 25 januari 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Pompestichting te Nijmegen (PN 2016/121), verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Klager en het hoofd van de inrichting zijn uitgenodigd ter zitting van de beroepscommissie van 14 maart 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad te worden gehoord. Klager kon niet ter zitting verschijnen, omdat hij was gesepareerd. Het hoofd
van de inrichting heeft schriftelijk bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
Op 8 juni 2017 is klager door een lid van de beroepscommissie gehoord. Het verslag hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. het zonder toestemming van klager wijzigen van het rekeningnummer voor klagers Wajong-uitkering;
b. de weigering klagers Simpled Card op te waarderen.
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Klager heeft – zakelijk en samengevat weergegeven - in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager had een bankrekening bij de SNS-bank. Daarop werd zijn Wajonguitkering gestort en daarvan werden rekeningen
betaald. De Pompestichting beheerde die bankrekening. Zonder klagers wetenschap en toestemming heeft de Pompestichting de bankrekening waarop klagers Wajong-uitkering moest worden – en is - betaald, gewijzigd in een rekening van de Pompestichting.
Daar
is hij het niet mee eens.
Voorts: Op 23 september 2017 heeft klager zijn Simpled Card opgewaardeerd met
€ 500,-. Hiertoe vulde hij het bedrag in op een formulier en dit formulier leverde hij, voorzien van zijn handtekening en die van zijn mentor, in bij de financiële administratie. Het bedrag is toen op de kaart gezet. Zes dagen later wilde klager weer €
400,- opwaarderen. Zijn mentor weigerde dit. Klager heeft gevraagd waarom: zijn financiën waren op orde en klager had geen schulden. Klager heeft uitgelegd dat hij het geld nodig had voor bestedingen in de winkel. Een slof sigaretten kost bijvoorbeeld
al € 150,-. Klager koopt van zijn geld shag, sigaretten en dingen als shampoo. Ook na deze uitleg weigerde de mentor toestemming te verlenen. Het is klagers recht om zoveel geld uit te geven als hij wil. Klager krijgt een uitkering van € 988,- per
maand. Klager heeft het formulier uit de handen van zijn mentor gegrist omdat hij geïrriteerd was. Uiteindelijk mocht hij de kaart met € 100,- opwaarderen. Klagers mentor gaf aan dat € 100,- per week niet erg is. Klager begrijpt niet waarom € 400,- dat
ineens wel erg is. De inrichting kan (in de computer) zelf zien waaraan klager zijn geld uitgeeft. Klager heeft vroeger inderdaad een drugsprobleem gehad. De Pompestichting zou inderdaad kunnen denken dat hij drugs koopt. Nu gebruikt hij niet meer.
Klager vindt het vervelend dat het in een behandelsetting een getouwtrek is geworden over wat wel en niet mag, in plaats van samen te werken.
Het hoofd van de inrichting heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Uit navraag bij de afdeling patiëntenfinanciën is gebleken dat klager nooit heeft aangegeven dat er van zijn externe rekening bedragen
worden afgeboekt. De inrichting was hier dus niet van op de hoogte. Klager is te allen tijde welkom om zijn financiën te bespreken met de afdeling. Waar nodig kan klager worden ondersteund.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 40, tweede lid, van de Regeling verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) berust het beheer van het eigen geld van de verpleegde bij het hoofd van de inrichting. Deze beheersbevoegdheid vormt een beperking van het eigendomsrecht
van de verpleegde. De beroepscommissie begrijpt dat klagers klacht niet zozeer is gericht tegen het feit dat het beheer van zijn geld op grond van voormelde wettelijke regeling bij het hoofd van de inrichting ligt, maar tegen twee concrete beslissingen
in het kader van die beheersbevoegdheid, namelijk het zonder toestemming van klager wijzigen van een rekeningnummer en het geen toestemming verlenen een bedrag bij te storten op klagers Simpled Card. In lijn met eerdere jurisprudentie van de
beroepscommissie, o.a. RSJ 2 november 2015, 15/1718/TA en 15/1754/TA, kan klager op grond van artikel 56, eerste lid, onder e van de Bvt worden ontvangen. De uitspraak van de beklagrechter zal om die reden worden vernietigd.
a.
De beroepscommissie merkt op dat de toelichtingen van klager en het hoofd van de inrichting over het beheer van de externe rekening die klager aanhield bij de SNS-bank, deels niet met elkaar overeenkomen. Wat hiervan ook zij: gelet op het
verweerschrift
van 22 december 2016 van het hoofd van de inrichting voor de beklagrechter staat in ieder geval vast dat op 23 augustus 2016 de inrichting een brief heeft gericht aan het UWV aangaande klagers Wajong-uitkering. Hierin is het UWV verzocht het bedrag van
de Wajong-uitkering te storten op een rekeningnummer van de inrichting. Klager kan volgens het hoofd van de inrichting aanspraak maken op dit geld, maar wel met inachtneming van de financiële regelingen die binnen de inrichting gelden. Het verzoek op 7
oktober 2016 van (waarschijnlijk) klager om de Wajong-uitkering op een bankrekening van klager te storten is op tijd tegengehouden. De beroepscommissie is van oordeel dat deze beslissingen van het hoofd van de inrichting vallen binnen de
beheersbevoegdheid van het hoofd van de inrichting. De beslissingen kunnen bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Klager behoudt de eigendom van zijn geld zij het dat hij daar alleen in
overleg met en na goedkeuring door de inrichting over kan beschikken. Klagers eigendomsrecht is uiteindelijk hierdoor niet geschonden. Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.
De beroepscommissie geeft het hoofd van de inrichting nog wel in overweging klager te informeren als men, zoals in casu, wijzigingen aanbrengt in het beheer van het geld van de verpleegde.
b.
Uit het verweerschrift van 22 december 2016 van het hoofd van de inrichting voor de beklagrechter blijkt dat klagers mentor geen toestemming heeft willen geven om klagers Simpled Card met € 400,= op te waarderen. Klager had zes dagen daarvoor zijn
Simpled Card al met € 500,= opgewaardeerd. De mentor wilde weten waar klager dit bedrag aan had uitgegeven alvorens hij toestemming zou kunnen geven. De beroepscommissie leest in het verweerschrift dat klager bekend is met middelenproblematiek en dat
hij ten tijde van zijn indexdelict grote financiële problemen had. Dit zijn ook aandachtspunten in klagers behandelplan. Tegen deze achtergrond kan de beslissing van het hoofd van de inrichting bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet
als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Klagers eigendomsrecht is hierdoor niet geschonden. Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart het beklag op beide onderdelen ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. J.E. Wouda en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 11 juli 2017
secretaris voorzitter