Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3907/SGA, 28 november 2016, schorsing
Uitspraakdatum:28-11-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/3907/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 28 november 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie De Schie te Rotterdam.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 25 november 2016, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf
van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, voor de duur van zeven dagen, ingaande op 24 november 2016 om 15.45 uur en eindigende op 1 december 2016 om 15.45 uur, wegens ten behoeve van het kunnen
uitvoeren van een urinecontrole niet willen wachten in de observatiecel.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 25 november 2016. De secretaris van de beklagcommissie bij de locatie De Schie heeft nog niet gereageerd op het verzoek van de voorzitter om inlichtingen.

1. De beoordeling
De secretaris van de beklagcommissie bij de locatie De Schie heeft nog niet gereageerd op het verzoek van de voorzitter om inlichtingen zodat niet duidelijk is of al dan niet een klaagschrift is ingediend. Nu verzoeker in zijn schorsingsverzoek heeft
aangegeven dat hij op 24 november 2016 een klaagschrift heeft ingediend bij de beklagcommissie bij de locatie De Schie acht de voorzitter vooralsnog voldoende aannemelijk dat er een klaagschrift is ingediend bij de beklagcommissie bij de locatie De
Schie zodat verzoeker in zijn schorsingsverzoek kan worden ontvangen.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder begrepen het verslag van 24 november 2016, wordt voldoende aannemelijk dat het verzoeker op 24
november 2016 bij een urinecontrole niet direct na de oproep daartoe lukte om (voldoende) urine af te staan. Er is toen voor gekozen om verzoeker in de observatiecel te plaatsen om vanuit die ruimte de afname van urine ten behoeve van de urinecontrole
alsnog te realiseren. Toen ook dit niet lukte, is besloten dat verzoeker in de observatiecel diende te verblijven tot het moment waarop verzoeker weer urine kon afstaan. Verzoeker heeft geweigerd nog verder in de observatiecel te verblijven. Vanwege
deze weigering is hem verslag aangezegd en hem onderhavige disciplinaire straf opgelegd.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kon de directeur deze beslissing in redelijkheid nemen. De tijdelijke plaatsing in de observatiecel ten behoeve van urine-afname is overeenkomstig artikel 3, vierde lid van de Regeling urinecontrole
penitentiaire inrichtingen. Gesteld noch gebleken is dat die plaatsing - gelet op de aan de orde zijnde omstandigheden en het belang van een controleerbare urine-afgifte - onredelijk was. Verzoeker heeft daarnaast op geen enkele wijze onderbouwd waarom
hij niet in staat zou zijn die tijdelijke plaatsing te ondergaan.
Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. J.W. Rijkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 28 november 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven