Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1395/TB (eindbeslissing), 4 juli 2017, beroep
Uitspraakdatum:04-07-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1395/TB (eindbeslissing)

betreft: [klager] datum: 4 juli 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.C. de Goeij namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 20 april 2016 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 augustus 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, zijn gehoord klagers raadsman, mr. J.C. de Goeij, en namens de Staatssecretaris [...], destijds werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen
van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Hoewel behoorlijk opgeroepen, heeft klager geen gebruik gemaakt van de gelegenheid ter zitting te worden gehoord omdat dit, naar klagers raadsman ter zitting heeft verklaard, bij klager te veel spanning teweegbrengt.

De beroepscommissie heeft bij RSJ 16/1395/TB (tussenbeslissing) de behandeling van het beroep aangehouden ten behoeve van multidisciplinair onderzoek van klager in het Pieter Baan Centrum te Utrecht (PBC) en een reactie van de Staatssecretaris op het
daarover uit te brengen rapport van het PBC. Na ontvangst van het rapport van het PBC van 6 juni 2017 en de reactie van de Staatssecretaris van 9 juni 2017 zijn deze stukken op 13 juni 2017 gezonden aan klager en zijn raadsman. De schriftelijke reactie
van klagers raadsman van 21 juni 2017 is op 26 juni 2017 doorgezonden aan de Staatssecretaris.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager na herbeoordeling te plaatsen in een longstayvoorziening van de Pompestichting, hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot het voortzetten van klagers verblijf in genoemde longstayvoorziening, met
vaststelling van een hoog individueel beveiligingsniveau.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 6 november 2000 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 14 jaar en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is na verblijf in verscheidene
inrichtingen
op 21 maart 2011 geplaatst in een longstayvoorziening, tevens een afdeling voor zeer intensieve specialistische zorg (ZISZ-afdeling), van de Pompestichting te Vught.
Op 28 april 2015 heeft de Pompestichting geadviseerd tot voortzetting van klagers longstaystatus en klagers verblijf op die afdeling.
In de rapporten van psychiater G. en psycholoog Van K. van 26 augustus 2015 is eveneens geadviseerd tot voortzetting van klagers longstaystatus. Van K. heeft tevens aanbevolen de interactie tussen klager en het personeel nauwkeurig te volgen en
eventuele mogelijkheden voor periodieke overplaatsingen naar een alternatieve, hoog beveiligde omgeving te onderzoeken en deze met klager te bespreken.
In de reactie daarop heeft de Pompestichting op 30 oktober 2015 bericht geen andere mogelijkheden te zien dan voortzetting van klagers longstaystatus en zijn verblijf op de ZISZ-afdeling.
De Landelijke adviescommissie plaatsing longstay forensische zorg (LAP) heeft op 8 april 2016 geconcludeerd dat een op verandering gerichte behandeling niet zinvol is, dat op dat moment geen doorstroommogelijkheid naar de GGZ werd gezien, en heeft
daarom geadviseerd tot voortzetting van klagers longstaystatus.
De Staatssecretaris heeft vervolgens op 20 april 2016 beslist klagers verblijf in de longstayvoorziening voort te zetten.

Op 6 juni 2017 heeft het PBC gerapporteerd dat klager meermalen vanuit het PBC in de p.i. Vught is bezocht ter voorbereiding van zijn geplande opname in het PBC, maar dat deze pogingen niet hebben geleid tot een werkbare onderzoeksrelatie om de opname
daadwerkelijk te kunnen realiseren. Het PBC ziet geen ruimte voor een zinvol gedragsdeskundig onderzoek op ambulante basis; een klinische observatie wordt als een noodzakelijke voorwaarde gezien om meer verdiepend gedragsdeskundig onderzoek te kunnen
verrichten naar de huidige verblijfsomstandigheden en eventueel resterende behandelmogelijkheden van klager, maar klager heeft daaraan, ondanks verschillende ondernomen pogingen in de p.i. Vught, niet willen meewerken.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht:
Klager leeft al vijf jaar lang afgezonderd in een kooi en bevindt zich in een uitzichtloze situatie. Klager is er erg mee bezig en wil niet eeuwig op een longstayafdeling verblijven. Hij heeft zich daarom ingeschreven als woningzoekende in Alkmaar. Het
rapport van het PBC kan niet als rapport in de zin van de wet worden aangemerkt. Klager heeft met twee personen gesproken, maar dat zijn niet diegenen die het rapport hebben ondertekend. Klager vindt dat hij alsnog ter observatie in het PBC moet worden
opgenomen ten behoeve van onderzoek naar klagers behandeling en eventuele andere mogelijkheden. Opname in het PBC is uitsluitend niet doorgegaan omdat geen transport voor zijn vogel was geregeld. Vanaf het begin was duidelijk dat klager niet zonder
zijn
vogel naar het PBC zou gaan. Het was ronduit kwetsend voor klager dat in januari 2017 een transportbus was geregeld, terwijl men wist dat hij zonder zijn vogel niet zou meegaan. Als het transport van klager en zijn vogel aan klagers raadsman was
overgelaten, zou een echt rapport van het PBC voorhanden zijn geweest. Klagers raadsman had namelijk het transport van de vogel via de dierenambulance kunnen en willen regelen. Het PBC wilde dat echter zelf regelen, maar heeft dat niet gedaan omdat
opeens de vogelkooi te groot werd gevonden, terwijl een kleinere kooi geregeld had kunnen worden. Gelet hierop dient alsnog observatie van klager in het PBC plaats te vinden.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht:
De uitkomst van de na de tussenbeslissing van de beroepscommissie ondernomen pogingen van het PBC om klager te observeren ondersteunt het eerder in beroep gegeven standpunt van de Staatssecretaris. Dit standpunt houdt in dat de beslissing tot
voortzetting van klagers verblijf in de longstayvoorziening van de Pompestichting te Vught gerechtvaardigd is, gelet op de ten aanzien van klager uitgebrachte adviezen en het feit dat plaatsing ter observatie van klager in het PBC teneinde
mogelijkheden
van behandeling te onderzoeken voor de Staatssecretaris geen optie was vanwege de omstandigheid dat klager niet meewerkt aan zijn behandeling, waarbij via een stappenplan tot meer vrijheden kan worden gekomen.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Klager verblijft sinds 21 maart 2011 in de longstayvoorziening, tevens ZISZ-afdeling van de Pompestichting te Vught.

In paragraaf 6.3 van het Beleidskader longstay forensische zorg van 1 januari 2009, in werking getreden op 1 juni 2009, is bepaald dat door middel van een periodieke toets driejaarlijks door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de longstaystatus
nog gerechtvaardigd is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde te onderzoeken.

De Pompestichting, de externe rapporteurs - psychiater G. en psycholoog Van K. - en de LAP zijn het erover eens dat voortzetting van klagers verblijf op een longstayafdeling met een hoog beveiligingsniveau voor klager geïndiceerd is.

In RSJ 29 augustus 2016, 16/1395/TB (tussenbeslissing) heeft de beroepscommissie overwogen dat - gelet op het ingrijpende karakter van de beslissing tot voortzetting van klagers verblijf in een longstayvoorziening en het feit dat gedurende klagers
verblijf in de longstayvoorziening, thans nog steeds op de ZISZ-afdeling, sprake is van een lang bestaande en volstrekt uitzichtloze behandelimpasse - groot belang voor klager bestaat bij beantwoording van de vraag of - in het licht van klagers
pathologie - en, zo ja, welke behandeling van klager binnen de longstay mogelijk zou kunnen zijn hem en de inrichting uit die behandelimpasse te laten komen, opdat eventueel op langere termijn uitzicht op plaatsing buiten de longstayvoorziening zou
kunnen ontstaan. Om die reden heeft de beroepscommissie de behandeling van het beroep aangehouden teneinde klager multidisciplinair te laten onderzoeken in het PBC.

Uit het rapport van het PBC van 6 juni 2017 komt naar voren dat drie gesprekken tussen een groepsleidster en een milieuonderzoeker van het PBC met klager in de p.i. Vught hebben plaatsgevonden waarin het niet is gelukt klager te motiveren voor
klinische
observatie in het PBC. Voorts komt daaruit naar voren dat psycholoog S. en psychiater N. van het PBC niet met klager hebben kunnen spreken en hem niet hebben kunnen observeren. Daardoor konden laatstgenoemden de aan het PBC voorgelegde vraag over
klagers behandeling en eventuele andere behandelmogelijkheden niet beantwoorden.
Klagers raadsman heeft aangevoerd dat opname in het PBC niet is gerealiseerd om de enkele reden dat de kooi voor het transport van klagers vogel naar het PBC te groot werd gevonden. In het rapport van het PBC staat echter vermeld dat klagers vogel
vervoerd kon worden, maar klager zelf daaraan dwingend de voorwaarde van een grotere kooi voor het vervoer van de vogel dan de toen beschikbare kooi heeft verbonden. Bovendien blijkt uit het rapport dat klager ook los van de vogelkooikwestie in oktober
en december 2016 niet in gesprek met de groepsleidster van het PBC heeft willen gaan op het moment dat zij in de p.i. Vught aanwezig was om met klager te spreken over zijn opname in het PBC.
Het is derhalve aan klagers opstelling te wijten dat de opname in het PBC ter observatie geen doorgang heeft gevonden. De beroepscommissie ziet op grond van het vorenstaande geen aanleiding een nieuwe poging voor observatie in het PBC te laten
ondernemen.

In het licht van al het hiervoor overwogene kan de beroepscommissie tot geen ander oordeel komen dan dat de Staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat een voortgezet verblijf van klager in een longstayvoorziening van de Pompestichting
-
feitelijk de longstayvoorziening en tevens ZISZ-afdeling te Vught - in de rede ligt.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 4 juli 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven