Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2552/GA, 20 februari 2003, beroep
Uitspraakdatum:20-02-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2552/GA

betreft: [klager] datum: 20 februari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 3 december 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 22 november 2002 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Veenhuizen, locaties Groot Bankenbosch en Norgerhaven te Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht, het aanvullende beroepschrift van klagers raadsman
mr. G.V. van der Bom, advocaat te 's-Gravenhage, d.d. 17 januari 2003 alsmede de door de raadsman toegezonden de nadere schriftelijke toelichting op het beroep d.d. 29 januari 2003.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 februari 2003, gehouden in de locatie Zwolle te Zwolle, is klager gehoord. De directeur van de locatie Norgerhaven heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting teverschijnen. Klagers raadsman heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing van goederen bij gelegenheid van klagers overplaatsing van de locatie Norgerhaven naar de p.i. Vught (via de locatie Grave).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is vanuit de locatie Norgerhaven overgeplaatst naar de p.i. Vught. Tussentijds heeft hij even in de locatie Grave verbleven. Klagers goederen zijn in de locatie Norgerhaven door het personeel ingepakt. Er was sprake van eencelontruiming. Klager heeft een deel van zijn goederen nooit ontvangen. Hij wil die goederen graag terugontvangen. Klager is van mening dat de directeur van de locatie Norgerhaven aansprakelijk is voor zijn goederen. Toen klageruiteindelijk in de p.i. Vught kwam zijn hem daar een aantal goederen uitgereikt. Klager moest voor ontvangst van die goederen, onder dreiging van plaatsing in afzondering, tekenen. Klager heeft toen met tegenzin getekend. Klager isinmiddels afgestraft maar verblijft nog steeds in het huis van bewaring in Vught.
In Vught is getekend voor ontvangst van de goederen. Klager vraagt zich af wie voor ontvangst van die goederen heeft getekend. Norgerhaven heeft een ontruimingsverslag opgemaakt maar dat verslag is niet correct. Overigens is de doosmet daarin klagers goederen in Grave al geopend. Dat is niet correct., zij wisten dat klager overgeplaatst zou worden naar Vught en hadden die doos dus dicht moeten laten. Klager mist onder andere een Cd-speler. Hij had die spelerin de wasserette staan waar hij tewerk was gesteld. Die is dus niet ingepakt. Klager wil graag zijn goederen terugkrijgen. Hij heeft inmiddels vijf jaar vastgezeten en zal worden uitgezet. Als hij lang moet wachten op zijn goederenkost hem dat veel geld.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Vast is komen te staan dat klagers goederen, te weten een tas en tien dozen, op 23 april 2002 vanuit de locatie Norgerhaven zijn vervoerd naar het huis van bewaring Grave. Op grond van het daaromtrent opgemaakte ontruimingsverslagis voldoende aannemelijk dat toen alle goederen die zich in klagers verblijfsruimte bevonden alsook alle voorwerpen van klager die zich in de fouillering bevonden, zijn vervoerd door tussenkomst van de Dienst Vervoer enOndersteuning (DV&O). Blijkens de daarvan opgemaakte vrachtbrief zijn klagers goederen, te weten nog steeds die tien dozen en een tas, op 15 mei 2002, toen de goederen in Grave werden aangeboden, per omgaand doorgezonden naar dep.i. Vught, zijnde de nieuwe inrichting van verblijf van klager. Blijkens de vrachtbrief met nr. 006078 zijn de betreffende goederen op 15 mei 2002 afgeleverd bij de p.i. Vught, waar voor ontvangst van die goederen is getekend.
Op het vervoer van goederen van gedetineerden zijn van toepassing de circulaires van de Minister van Justitie van 20 december 1996 (kenmerk 586080/96/DJI) en van 13 augustus 1993 (kenmerk 383893/93/DJI). De in deze circulairesvervatte regeling houdt, voorzover hier van belang, met betrekking tot de aansprakelijkheid van inrichtingen van het gevangeniswezen voor vervoer van goederen van gedetineerden het volgende in:

Als uitgangspunt geldt "dat de verzendende inrichting aansprakelijk is voor de vracht. Na tekenen voor ontvangst door de ontvangende inrichting, gaat de verantwoordelijkheid over op deze inrichting. Klachten dienen dus, afhankelijkvan of wel of niet getekend is voor ontvangst, bij de verzendende dan wel de ontvangende inrichting te worden gedeponeerd." Als blijkt "dat de schade duidelijk te wijten is aan het handelen van de vrachtdienst, dan zal de(des)betreffende inrichting dit in onderling overleg met de LVJ (Landelijke Vervoersdienst Justitie) (thans DV&O) dienen te regelen. De (des)betreffende inrichting betaalt in deze gevallen de overeengekomen schadevergoeding aan deklager en vordert dit bedrag vervolgens terug van de LVJ. Een klacht van een gedetineerde kan dus niet direct bij de LVJ worden gedeponeerd (...)".

Nu de onderhavige goederen zijn ontvangen in de p.i, Vught, en daar voor ontvangst is getekend, had de beklagcommissie klager niet-ontvankelijk moeten verklaren in zijn beklag. Het beklag had moeten worden ingesteld bij debeklagcommissie van de p.i. Vught voornoemd. Om die reden kan de uitspraak van de beklagcommissie niet in stand blijven. De beroepscommissie zal doen hetgeen de beklagcommissie had behoren te doen, te weten klager niet-ontvankelijkverklaren in zijn beklag en het klaagschrift doorzenden aan de beklagcommissie bij de p.i. Vught, met het verzoek het beklag inhoudelijk te beoordelen. De beroepscommissie merkt daarbij nog op dat –naar haar oordeel- een en anderniet zou mogen leiden tot een niet-ontvankelijk verklaring van klager in verband met overschrijding van de termijn waarbinnen een klaagschrift moet worden ingediend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.
Zij stelt de stukken ten aanzien van het beklag in handen van de beklagcommissie bij de p.i. Vught, teneinde het beklag in behandeling te nemen.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en J.L. Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 28 februari 2003

secretaris voorzitter

Naar boven