Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0595/GA, 13 juni 2017, beroep
Uitspraakdatum:13-06-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/0595/GA

betreft: [klager] datum: 13 juni 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Lochs, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 februari 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Middelburg,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 mei 2017, gehouden in de p.i. Vught, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M. Lochs.
De directeur van de p.i. Middelburg heeft op 15 mei 2017 schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting van de beroepscommissie te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de oplegging van een ordemaatregel van uitsluiting van deelname aan de arbeid en het intrekken van verloven, voor de duur van zeven dagen, in afwachting van een beslissing betreffende herselectie;
b. de beslissing tot terugplaatsing van klager naar het basisprogramma.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Er is niet gebleken van een concrete aanleiding om te vrezen voor een onttrekking. De enkel hypothetische mogelijkheid dat klager zich zou
onttrekken is niet toereikend. Wat betreft het door de directeur aangevoerde risico op verstoring van de tenuitvoerlegging, is onduidelijk waaruit die gevreesde verstoring zou bestaan. Het opleggen van de ordemaatregel lijkt een standaardprocedure,
maar
steeds moet worden vastgesteld wat het doel van een ordemaatregel is. Ten aanzien van de degradatiebeslissing heeft de beklagcommissie overwogen dat klager geen belang meer heeft bij het beklag, omdat de beslissing niet langer ten uitvoer wordt gelegd.
De beklagcommissie gaat er echter aan voorbij dat klager nadeel heeft ondervonden van de degradatiebeslissing. Klager verbleef in een open inrichting en is teruggeplaatst naar een gesloten inrichting en derhalve moest hij weer vrijheden opbouwen. In
zijn huidige detentiefaseringstraject ondervindt klager ook veel nadeel van hetgeen in Middelburg zou zijn voorgevallen. Klager heeft er derhalve belang bij dat ook ten gronde op het beklag wordt beslist.
Het is maar de vraag of klager tweemaal is weggestuurd op zijn werk. Daarvan was in ieder geval eenmaal sprake. Uit een e-mail van klagers eerste werkgever van 28 juli 2016 blijkt dat laatstgenoemde tevreden was over klager. De raadsvrouw had deze
informatie opgevraagd in het kader van een schorsingsverzoek in de strafzaak. Vanuit de inrichting is pas op 18 augustus 2016 informatie opgevraagd bij klagers eerste werkgever. Het is onduidelijk of vanuit de inrichting is gesproken met dezelfde
persoon.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
De beroepscommissie merkt op dat het beroep deels wordt onderbouwd met de betwisting van klagers disfunctioneren op zijn werkplekken, hetgeen ten grondslag heeft gelegen aan de beslissing tot terugplaatsing van klager naar een gesloten inrichting. De
beroepscommissie neemt deze informatie voor kennisgeving aan, nu de overplaatsingsbeslissing niet ter beoordeling aan de beroepscommissie voor ligt. De beroepscommissie acht het beroep thans gericht tegen de oplegging van de ordemaatregel en de
beslissing tot degradatie naar het basisprogramma.

Ten aanzien van onderdeel a. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Klager verbleef in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) van de p.i. Middelburg.
Op 19 april 2016 is aan klager een ordemaatregel opgelegd, inhoudende uitsluiting van de deelname aan de arbeid en het intrekken dan wel beperken van verloven, in afwachting van een beslissing tot herselectie. Uit de beschikking van de ordemaatregel
volgt dat de ordemaatregel is opgelegd om risico op een verstoring van de tenuitvoerlegging van klagers detentie te voorkomen. Klager werkte buiten de z.b.b.i. maar was door zijn werkgever weggestuurd en had derhalve geen baan meer. Gelet daarop is de
beslissing om klager uit te sluiten van de deelname aan de arbeid en zijn verlof in te trekken niet als onredelijk of onbillijk aan te merken. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie van de beroepscommissie zoals onder meer RSJ 16 maart 2015, 14/3222/GA, dient de directeur voorafgaande aan een beslissing over degradatie een belangenafweging te maken. Bij die belangenafweging dient de
directeur het ‘oranje gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde. Uit deze belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het ‘oranje
gedrag’
dan wel ‘rode gedrag’ van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het DBT dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot degradatie. Deze belangenafweging dient, vanwege de
ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van de beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden vastgelegd.

Uit het voorliggende degradatiebesluit van 22 augustus 2016 blijkt dat de directeur heeft besloten tot terugplaatsing van klager, omdat klager voor de tweede keer is weggestuurd door zijn werkgever, klager zich meerdere malen niet aan de gemaakte
afspraken en procedures binnen de z.b.b.i. heeft gehouden en een conflict heeft met een medegedetineerde. Niet is gebleken dat de directeur voorafgaande aan de degradatiebeslissing een belangenafweging heeft gemaakt. In het degradatiebesluit wordt
enkel
het incidentele negatieve gedrag van klager beschreven, terwijl het structurele gedrag, waaronder het positieve gedrag, van klager niet is vermeld. Daarnaast is door de directeur geen keuze gemaakt tussen ‘oranje’ en ‘rood’ gedrag. Gelet hierop is de
bestreden beslissing niet inzichtelijk en derhalve onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen. Om die reden zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag alsnog gegrond
verklaren. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. U.P. Burke en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 13 juni 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven