Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0908/GA, 9 juni 2017, beroep
Uitspraakdatum:09-06-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/0908/GA

betreft: [klager] datum: 9 juni 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Verstegen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 6 maart 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 mei 2017, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. J. Verstegen en dhr. [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Vught.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 1 september 2016, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder b, van de Pbw (hierna: b-dwangbehandeling).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Aan klager is op 1 september 2016 dwangmedicatie toegediend terwijl daaraan geen geneeskundig behandelplan als bedoeld in artikel 46b, eerste lid, van
de Pbw ten grondslag heeft gelegen. Het zorgplan is pas op 5 oktober 2016 vastgesteld. Er was derhalve niet voorzien in de toepassing van dwangmedicatie. Achteraf blijkt uit het zorgplan dat dwangmedicatie kan worden toepast, maar dit had ook anders
kunnen zijn. Dat niet tijdig een zorgplan kon worden opgesteld, is niet aan klager te wijten. Voorts is onvoldoende inzicht gegeven in de vraag in hoeverre logisch en consistent de stappen zijn gezet die leiden van symptomen naar diagnose en
interventie, alvorens tot het toedienen van dwangmedicatie is overgegaan. In de vorige inrichting was ook geen behandelplan opgesteld. Het had voor de hand gelegen om klager direct in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de p.i. Vught te
plaatsen in plaats van hem eerst over te plaatsen naar de locatie Sittard. Dit heeft voor veel stress en prikkels gezorgd. Daarnaast blijkt uit de mededeling van de b-dwangbehandeling en uit het zorgplan niet dat is vastgesteld of klager in staat kon
worden geacht gebruik te maken van zijn beklagrecht. Dit is vereist conform artikel 22e, vijfde lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm).

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is vanuit Grave overgeplaatst naar Sittard en van daaruit naar het PPC van de p.i. Vught. Hij is vanuit Grave overgeplaatst vanwege
beheersproblematiek. In Sittard is een goede inschatting gemaakt en is er voor gekozen klager over te plaatsen naar het PPC. Er is niet gekozen voor de toepassing van a-dwangbehandeling, omdat dan een dag of twaalf gewacht had moeten worden. Die
periode is namelijk nodig voor het opvragen van adviezen, het nemen van een voorgenomen beslissing, het nemen van de daadwerkelijke beslissing en de wachttermijn van 72 uur voor de daadwerkelijke toepassing van de a-dwangbehandeling. Pas gedurende het
verblijf in het PPC hoeft een zorgplan te worden opgemaakt. Binnen 24 uren dient een spoedzorgplan opgemaakt te worden. De directeur had ook kunnen kiezen voor het toepassen van een geneeskundige handeling op grond van artikel 32 van de Pbw, maar na
overleg met de psychiater is gekozen voor de toepassing van b-dwangbehandeling. Het door de raadsvrouw aangevoerde argument omtrent het beklag, ziet op de toepassing van a-dwangbehandeling.

3. De beoordeling
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat uit de mededeling van de b-dwangbehandeling alsmede uit het zorgplan niet kan worden opgemaakt of klager in staat kon worden geacht gebruik te maken van zijn beklagrecht. Nu klager zelf beklag heeft ingesteld tegen de
beslissing tot toepassing van de b-dwangbehandeling, gaat de beroepscommissie aan dit verweer voorbij.

De beroepscommissie overweegt dat ingevolge artikel 46c, aanhef en onder a, van de Pbw in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder b, van de Pbw de toepassing van
b-dwangbehandeling alleen kan plaatsvinden als hierin is voorzien in het behandelplan. De beroepscommissie stelt vast dat op het moment dat ten aanzien van klager de
b-dwangbehandeling is toegepast nog geen behandelplan was opgesteld. Pas op 5 oktober 2016 is een zorgplan vastgesteld. Er is derhalve sprake van een vormverzuim. Om die reden zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de
beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie voorts als volgt.

Voor het toepassen van een geneeskundige handeling op grond van artikel 32 van de Pbw is blijkens de mededeling van de directeur weloverwogen niet gekozen, maar is overgegaan tot toepassing van dwangbehandeling op grond van artikel 46d, aanhef en onder
b, van de Pbw. Volgens deze bepaling kan de directeur als uiterste middel beslissen tot het toepassen van een zogenaamde b-dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts – in het PPC zal dit doorgaans de behandelend psychiater zijn –
volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden. Uit de nota van toelichting bij het ‘Besluit van 8 maart 2013 tot wijziging van [...] de Penitentiaire
maatregel [...] in verband met de verruiming van de mogelijkheid onvrijwillige geneeskundige behandeling te verrichten’ volgt dat het bij een b-dwangbehandeling dient te gaan om een situatie waarin sprake is van (dreiging van) een onmiddellijk of acuut
gevaar binnen de inrichting.

Uit het advies van de behandelend psychiater komt naar voren dat bij klager sprake is van een psychotisch toestandsbeeld, zich uitend in waanideeën en paranoïde. Klager meent dat er sprake is van een zeer uitgebreid complot door de politie, het
Openbaar
Ministerie, advocaten en personeel van de p.i. Grave en Sittard en hij vertoont vanuit dit toestandsbeeld agressief gedrag jegens zowel medegedetineerden als het personeel. In het PPC neemt de agitatie fors toe.

In dit advies is voornoemd gevaarscriterium als volgt onderbouwd. Klager is bekend met gewelddadig gedrag in de voorgeschiedenis en recent is hiervan nog sprake geweest. Er heeft namelijk een fysiek agressief incident plaatsgevonden binnen de huidige
detentieperiode. Klager heeft eerder in het BPG-regime verbleven. Klager is overgeplaatst naar het PPC vanwege een toenemend paranoïde en geagiteerd toestandsbeeld.

De beroepscommissie is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat sprake was van een zodanig onmiddellijk dreigend of acuut gevaar dat in redelijkheid niet anders kon worden beslist dan tot toepassing van b-dwangbehandeling. Hierbij neemt de
beroepscommissie in aanmerking dat klager pas sinds drie dagen in de inrichting verbleef toen reeds werd besloten tot toepassing van de b-dwangbehandeling en niet is gebleken dat het ingezette, minder ingrijpende middel van afzondering in de
afzonderingscel niet voldoende was om het gevaar voorlopig af te wenden en een beslissing over het al dan niet toepassen van
a-dwangbehandeling – welke beslissing met meer procedurele waarborgen is omkleed – niet kon worden afgewacht.

Op grond van het vorenstaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat het volstrekt noodzakelijk was op 1 september 2016 ten aanzien van klager b-dwangbehandeling toe te passen, zodat de bestreden beslissing als
onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt. Gelet op het vorengaande zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. U.P. Burke en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 9 juni 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven