Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1184/GA, 9 juni 2017, beroep
Uitspraakdatum:09-06-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/1184/GA

betreft: [klager] datum: 9 juni 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 29 maart 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 mei 2017, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager en dhr. [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voornoemde inrichting.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, voor de duur van vier dagen, wegens zeer onacceptabel gedrag jegens het personeel.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Er is geen sprake geweest van een eerlijke en goede procesgang, omdat de directeur niet tijdig de inlichtingen heeft verschaft na aanhouding van de
behandeling van het beklag en de beklagcommissie niet tijdig op het beklag heeft beslist.
Het is klagers woord tegenover het woord van medewerker [M.]. Het kan niet zo zijn dat meer waarde wordt gehecht aan het woord van de medewerker vanwege haar functie en dat klager als gedetineerde ongeloofwaardig wordt geacht. Er is geen schriftelijke
verklaring voorhanden van medewerker [A.] die samen met collega [M.] naar de verblijfsruimte van klager is gekomen, terwijl zij ook door het luikje naar klager heeft gekeken. Klager ontkent de hem verweten gedraging. Klager heeft ook niet eerder een
rapport gehad voor een dergelijk feit. Klager had naar zijn zeggen, op het moment waarop de door hem opgeroepen medewerkers door het luikje keken, zijn broek en onderbroek nog aan en het licht in de cel was uit. Een dergelijk feit zoals door de
medewerker gerapporteerd zou overigens zelfs een strafbaar feit opleveren waarvan aangifte kan worden gedaan. Klager en medewerker [M.] hebben geen goede relatie met elkaar. Klager heeft een keer een deur tegen haar aan getrapt. Hij zou wel gek zijn om
zoiets als hem nu wordt verweten juist bij haar te doen. Klager weet niet meer of hij haar naar zijn verblijfsruimte heeft geroepen. In het strafrecht is één getuige geen getuige. Er ligt alleen een verklaring van medewerker [M.] en het is derhalve één
tegen één.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Er was een tweede medewerker aanwezig, maar zij heeft niet door het luikje gekeken. Er is sprake van een ambtshalve opgemaakt proces-verbaal. De
directeur heeft ter nadere toelichting nog vermeld dat de reden waarom klager in detentie verblijft is gerelateerd aan wat in onderhavige situatie is voorgevallen.

3. De beoordeling
In artikel 67, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat de beklagcommissie zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen een termijn van vier weken, te rekenen vanaf de datum waarop het klaagschrift is ontvangen, uitspraak doet. In bijzondere
omstandigheden kan deze termijn met ten hoogste vier weken worden verlengd. Het klaagschrift dateert van 27 november 2016. De mondelinge behandeling door de beklagcommissie heeft plaatsgevonden op 23 januari 2017 en na aanhouding van de behandeling
heeft de beklagcommissie pas op 29 maart 2017 uitspraak gedaan. Met klager is de beroepscommissie van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een schromelijke overschrijding van de afhandelingstermijn van het beklag door de beklagcommissie.
De wetgever heeft evenwel geen rechtsgevolgen aan de overschrijding van de in artikel 67, eerste lid, van de Pbw genoemde termijn verbonden.

Klager ontkent dat hij de gedraging, zoals beschreven in het volgens de medewerker naar waarheid opgemaakte rapport van 25 november 2016, heeft begaan. Klager stelt dat de enkele verklaring van medewerker [M.] onvoldoende is om aan hem een sanctie op
te
kunnen leggen. De beroepscommissie stelt vast dat klager op 25 november 2016 in de avonduren medewerker [M.] naar zijn verblijfsruimte heeft geroepen. Dit volgt zowel uit voormeld schriftelijk verslag als uit het klaagschrift. Klager heeft niet
toegelicht waarom hij de medewerker naar zijn cel heeft geroepen. Daarbij komt dat klager ter zitting heeft aangegeven geen goede relatie te hebben met medewerker [M]. Alle omstandigheden in ogenschouw nemende ziet de beroepscommissie geen aanleiding
aan de inhoud van het verslag te twijfelen. Zij acht dan ook aannemelijk dat klager zich heeft gedragen op de wijze als in het schriftelijk verslag is vermeld, hetgeen opzettelijk ongepast gedrag richting een medewerker oplevert. De beroepscommissie
acht de bestreden beslissing van de directeur derhalve niet onredelijk of onbillijk. Zij zal het beroep ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. U.P. Burke en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 9 juni 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven