Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0809/GV, 13 juni 2017, beroep
Uitspraakdatum:13-06-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/809/GV

betreft: [klager] datum: 13 juni 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 8 maart 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Rekening houdend met de huidige datum van feitelijke invrijheidsstelling (28 februari 2018) zou het strafrestant van klager bij volledige toewijzing van het verzoek tot uitstel van klagers voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.) meer dan één jaar
bedragen, zodat klager alsdan niet in aanmerking zou komen voor algemeen verlof. Naar het oordeel van klager is ten onrechte doorslaggevende waarde gehecht aan de ingediende vordering tot uitstel van v.i. en ten onrechte geoordeeld dat de einddatum van
klager onvoldoende zeker is. Uit het selectieadvies volgt dat klager zich tijdens zijn detentie naar behoren heeft gedragen, telkens negatief scoort bij urinecontroles en als gevolg van dit positieve gedrag deelneemt aan het plusprogramma. Klager heeft
ook een Cova-training gevolgd. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt als laag/gemiddeld ingeschat. Kennelijk heeft de reclassering op grond van een Risc op 9 november 2015 geadviseerd vervolgdiagnostiek te laten plaatsvinden. Dit advies is
niet
uitgebracht in het kader van de onderhavige verlofaanvraag. Aangezien klager geen medewerking wenst te verlenen aan deze diagnostiek is voornoemde vordering tot uitstel van de v.i. ingediend. Naar het oordeel van klager is het advies van de
reclassering
tot het laten verrichten van vervolgdiagnostiek onvoldoende onderbouwd en volgt uit zijn uitsluitend positieve gedrag dat geen sprake is van onderliggende in kaart te brengen problematiek. De selectiefunctionaris miskent bovendien dat gelet op de
aansluitende vervangende hechtenis thans sprake is van de einddatum 28 februari 2018, waarvoor voldaan is aan het vereiste voor algemeen verlof van een minimaal strafrestant van drie maanden. Wanneer blijkt dat de einddatum als gevolg van toewijzing
van
de vordering tot uitstel van de v.i. verschuift, kan alsnog de beslissing tot verlenen van algemeen verlof worden ingetrokken.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft verlof aangevraagd om zijn moeder te bezoeken. Klagers moeder heeft verklaard dat hij het verlof bij haar kan doorbrengen. De reclassering heeft op 17 november
2015 in het kader van het re- integratieplan en met behulp van een afgenomen Risc advies uitgebracht. Hierin komt naar voren dat klager zowel met de diefstal uit de kluis bij zijn werkgever als met de poging tot moord op de vriend van zijn ex-vriendin
en het wapenbezit keuzes heeft gemaakt, waarbij hij geen enkele rekening met de slachtoffers en de overige gevolgen heeft gehouden. De ernst van het delict, de onduidelijkheid die bestaat over de aanleiding, zijn zelfinzicht en beperkte probleembesef
roepen daarbij veel vragen op. Klager heeft niet eerder willen meewerken aan psychologisch onderzoek waardoor niet duidelijk is wat de problematiek is en hoe de kans op recidive kan afnemen. Gelet op de ernst van het delict, klagers beperkte
probleembesef en het niet hebben van een hulpvraag acht de reclassering de kans op recidive hoog/gemiddeld aanwezig. Geadviseerd is om klager deel te laten nemen aan Binnen Beginnen. Op 24 februari 2017 heeft de directeur van de penitentiaire
inrichting
(p.i.) Veenhuizen locatie Esserheem geadviseerd tot uitstel van de v.i. van klager omdat de bijzondere voorwaarden het recidiverisico onvoldoende inperken. Op 20 februari 2017 is dit afgestemd met de reclassering, die zich hierin kan vinden. De
vordering tot uitstel van de v.i. wordt bij de rechtbank behandeld op 19 april 2017. Ingevolge artikel 14, eerste lid, onder b, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) komt een gedetineerde eerst voor algemeen verlof in
aanmerking wanneer hij is veroordeeld tot een vrijheidsstraf en zijn strafrestant nog ten minste drie maanden en ten hoogste een jaar betreft. Nu de huidige v.i.-datum van klager op 25 april 2017 ligt, wordt namens de Staatssecretaris allereerst
gesteld
dat het strafrestant van klager niet ten minste drie maanden bedraagt, waardoor niet is voldaan aan de voorwaarde zoals gesteld in voornoemd artikel en klager niet in aanmerking komt voor algemeen verlof. Klager heeft nog geen enkele betaling gedaan
met
betrekking tot de opgelegde maatregel van schadevergoeding. Eventuele voortduring daarvan brengt mee dat de vermoedelijke einddatum van klagers detentie op 28 februari 2018 zal liggen vanwege klagers aansluitende vervangende hechtenis. Een andere
factor
die van invloed kan zijn is de reeds genoemde en ingestelde vordering tot uitstel van de v.i. Niet gesteld kan worden dat doorslaggevende waarde is toegekend aan de ingediende vordering tot uitstel van de v.i.Voorts is van belang dat klager een
doorlopende machtiging heeft om eens per drie maanden naar zijn niet tot reizen in staat zijnde moeder te gaan onder begeleiding van DV&O. Gelet op alle in aanmerking komende belangen, waaronder ook het belang van de veiligheid van de samenleving en de
belangen van de slachtoffers, kan naar het oordeel van de Staatssecretaris de beslissing tot afwijzing van algemeen verlof niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De vrijhedencommissie van de p.i. Veenhuizen locatie Esserheem heeft negatief geadviseerd omdat klagers recidiverisico niet duidelijk is totdat klager psychodiagnostisch is onderzocht. Indien de rechter besluit v.i. toe te kennen, ondanks dat er geen
psychologisch onderzoek heeft plaatsgevonden, overweegt de vrijhedencommissie op een volgende verlofaanvraag anders te adviseren. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft op 2 juni 2016 een advies gegeven ten aanzien van detentiefasering, dus niet ten
aanzien
van onderhavige verlofaanvraag. Het OM heeft geen bezwaar tegen detentiefasering, hoewel een verblijf bij een langdurig zieke moeder niet als passend voorkomt. Het OM laat dat ter beoordeling aan de reclassering en de politie over. Er dient in elk
geval
een locatieverbod te worden opgelegd. De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

3. De beoordeling
Klager onderging tot zijn v.i.-datum van 25 april 2017 een gevangenisstraf van 12 jaar met aftrek, wegens het plegen van diefstal, een poging tot moord en wapenbezit. Van 25 april 2017 tot 28 februari 2018 ondergaat klager een vervangende hechtenis van
309 dagen voor een opgelegde schadevergoedingsmaatregel die inclusief verhogingen en rente € 85.628,06,= bedraagt. Aansluitend dient klager zes maanden gevangenisstraf te ondergaan wegens uitstel afstel v.i. Klagers einddatum is thans gesteld op 27
augustus 2018.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste algemene verlofaanvraag.

Voorop dient te worden gesteld dat bij de beoordeling van verzoeken om algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn
terugkeer in de samenleving. Aan de andere kant is er het algemene belang van (onder meer) orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Klagers verzoek tot algemeen verlof is afgewezen vanwege het hoge/gemiddelde recidiverisico, de onduidelijkheid hoe klager is gekomen tot het gepleegde delict, het onvoldoende zicht hebben op klagers persoonlijkheid en de onduidelijkheid over klagers
einddatum van detentie. Uit het selectieadvies komt naar voren dat de directeur van de p.i. Veenhuizen locatie Esserheem op 24 februari 2017 heeft geadviseerd tot uitstel van de v.i. omdat de bijzondere voorwaarden klagers recidiverisico onvoldoende
inperken. De reclassering kan zich hierin vinden. De vordering tot uitstel van de v.i. is bij de rechtbank behandeld op 19 april 2017. Beslist is dat het afstel van klagers v.i. met zes maanden wordt uitgesteld, op grond waarvan klagers einddatum thans
is vastgesteld op 27 augustus 2018. Uit artikel 14, eerste lid aanhef en onder b, van de Regeling volgt dat een gedetineerde eerst voor algemeen verlof in aanmerking komt wanneer hij al dan niet onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsstraf en
zijn strafrestant nog ten minste drie maanden en ten hoogste een jaar bedraagt. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat in dit stadium van klagers detentie niet aan de basisvoorwaarde van artikel 14, eerste lid aanhef en onder
b, van de Regeling wordt voldaan. De beslissing van de Staatssecretaris kan derhalve niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 13 juni 2017

secretaris voorzitter

Naar boven