Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0714/TB, 28 juni 2017, beroep
Uitspraakdatum:28-06-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/714/TB

betreft: [klager] datum: 28 juni 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C. Stroobach, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 23 februari 2017 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 juni 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door een kantoorgenoot van zijn raadsvrouw, mr. E.M. van Schaik, en namens de Staatssecretaris [...], werkzaam bij de
Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Als toehoorder was aanwezig, S.C. Vogel, stagiaire bij de Raad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager over te plaatsen naar FPC Veldzicht te Balkbrug.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. De Staatssecretaris heeft op 6 juli 2015 beslist klager te
plaatsen in FPC De Pompestichting. Op 3 juni 2016 heeft de Staatssecretaris beslist tot plaatsing van klager in FPC Dr. S. van Mesdag. Op 17 februari 2017 heeft de inrichting verzocht om overplaatsing van klager en op 23 februari 2017 heeft de
Staatssecretaris beslist tot overplaatsing van klager naar FPC Veldzicht.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Uit de stukken komt het beeld naar voren dat het, op enkele incidenten na, goed ging met klager in FPC Dr. S. van Mesdag (verder: Van Mesdag). Na bijna twee jaar wilde hij voor het eerst meewerken aan zijn behandeling. Dit was een mijlpaal, maar dat
heeft ten onrechte geen rol gespeeld in de belangenafweging.
Klager herkent zich niet in het beeld dat van hem wordt geschetst. Zo zou hij briefjes aan medepatiënten hebben geschreven waarvan in meer of mindere mate een impliciete dreiging uit zou gaan. Het is echter onduidelijk wat hiermee wordt bedoeld. Klager
ontkent dat hij de intentie heeft gehad iemand te bedreigen. Hij denkt ook niet dat medepatiënten bang zijn voor hem en hij is van mening dat de veiligheid van medepatiënten en het personeel niet in het geding is. In het overplaatsingsverzoek wordt
verwezen naar vier incidenten. Voor wat betreft het incident in juni 2016 verklaart klager dat hij werd uitgedaagd door de desbetreffende medepatiënt en zich aan de situatie heeft onttrokken waardoor het niet is geëscaleerd. Ten aanzien van het
incident
op 17 juli 2016 verklaart klager dat hij heeft gezegd tegen het personeel dat hij niet in gesprek wilde en anders boos werd. Ook het incident dat begin 2017 plaatsvond met een medepatiënt is niet geëscaleerd. Het enige incident dat overblijft is dat
van
3 november 2016 en de ‘bedreigende briefjes’. Klager geeft toe dat het 3 november 2016 niet goed is gegaan. Hij wil dit ook niet goedpraten, maar de desbetreffende medepatiënt had klager de dag ervoor uitgescholden voor ‘kankerneger’. Klager had gezegd
dat hij niet met die medepatiënt wilde praten. Toch heeft het personeel klager met hem laten praten.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt – zakelijk weergegeven – ingenomen.
Van een goed lopende behandeling of een doorbraak in de Van Mesdag is geen sprake geweest. Klager hield de behandeling af, omdat dit gelijk zou staan aan bekennen van het indexdelict. Hij begon op een gegeven moment, net als eerder in FPC De
Pompestichting, in toenemende mate de grenzen op te zoeken en hield zich steeds vaker niet aan regels. Nadat klager begin november 2016 had gezegd toch behandeld te willen worden, ontstond bij hem spanning, hetgeen uitmondde in een ernstig incident op
3
november 2016 waarbij klager een medepatiënt fors mishandelde.
Klager is vervolgens geplaatst op de crisisunit van waaruit hij dreigend gedrag bleef vertonen richting de desbetreffende medepatiënt, andere medepatiënten en zijn voormalig behandelcoördinator. Hij was erg onvoorspelbaar in zijn gedrag en dit leverde
een groot gevaar op voor de andere patiënten. Sinds het incident verbleef klager in de Van Mesdag in een afzonderingssituatie van waaruit hij nog steeds dreigend gedrag liet zien. Nu de Van Mesdag er geen vertrouwen meer in heeft, is de
Staatssecretaris
van mening dat de beslissing klager over te plaatsen naar FPC Veldzicht niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Klager verblijft thans in FPC Veldzicht op de intensive care unit. Hij volgt activiteiten, zowel individueel als in
groepsverband. Het gaat momenteel redelijk goed met hem.

4. De beoordeling
Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Uit het overplaatsingsverzoek volgt dat klager weigerde medewerking te verlenen aan diagnostisch onderzoek en behandeling afhield, omdat hij vond dat dit betekende dat hij het indexdelict zou bekennen. Net als in de eerdere inrichting van verblijf, FPC
De Pompestichting, werd in de Van Mesdag op een gegeven moment gezien dat klager grenzen begon op te zoeken en zich in toenemende mate niet aan de regels hield. Ook vonden verschillende incidenten plaats. Kort nadat klager begin november 2016 te kennen
had gegeven toch de behandeling aan te willen gaan, vond een incident plaats waarbij klager uit het niets een medepatiënt fors mishandelde. Van dit incident deed de inrichting aangifte tegen klager en vroeg de inrichting voor klager de status ‘extreem
vlucht- of beheersgevaarlijk’ (EVBG) aan.

De beroepscommissie is van oordeel dat de Staatssecretaris gelet op het bovenstaande in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot overplaatsing van klager naar FPC Veldzicht. Hierbij is in aanmerking genomen dat sprake was van een onhoudbare situatie na
het incident op 3 november 2016. Klager verbleef na het incident in afzondering en bleef dreigend gedrag vertonen. Nu voorts enige behandeling – gelet op de weigering van klager mee te werken – niet van de grond was gekomen, kan de beslissing van de
Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De omstandigheid dat klager inmiddels te kennen had gegeven wel behandeld te willen worden, doet daar niet aan af. Het beroep
zal
derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 28 juni 2017

secretaris voorzitter

Naar boven