Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1610/GB, 26 mei 2017, beroep
Uitspraakdatum:26-05-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 17/1610/GB

Betreft: [klager] datum: 26 mei 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.G. Roethof, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 11 mei 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de oproep zich op 30 mei 2017 te melden in de locatie Esserheem te Veenhuizen ongegrond verklaard.

2. De feiten
Op 28 april 2017 is klager opgeroepen zich op 24 mei 2017 te melden in de locatie Esserheem voor het ondergaan van 56 dagen gevangenisstraf. Op 9 mei 2017 heeft klager hiertegen een bezwaarschrift ingediend, dat op 11 mei 2017 ongegrond is verklaard.
Met het oog op de behandeling van het beroep is uitstel verleend en heeft klager een nieuwe oproep gekregen zich op 30 mei 2017 te melden in de locatie Esserheem.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klagers vriendin is hoogzwanger, zoals blijkt uit de overgelegde zwangerschapsverklaring. Zij is uitgerekend op 26 juni 2017. Zij heeft onlangs te kampen gehad met
diverse zwangerschapscomplicaties en zij is opgenomen geweest vanwege bloedingen. Ten behoeve van de noodzakelijke verzorging van zowel moeder als het ongeboren kind, heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, de voorlopige hechtenis van
klager in een andere zaak geschorst. De te ondergane gevangenisstraf waarvoor klager thans is opgeroepen, overlapt precies de periode waarin steun in fysieke en psychische zin aan klagers vriendin noodzakelijk is. Zij heeft geen netwerk waarop zij kan
terugvallen. Daarnaast is het klagers uitdrukkelijke wens bij de geboorte van zijn kind aanwezig te kunnen zijn. Klager is dan ook van mening dat zijn persoonlijke belang zwaarder dient te wegen dan het belang van executie van de gevangenisstraf.
Klager
verzoekt dan ook zijn straf op een later moment, eventueel direct na de bevalling, te ondergaan. Voorts verzoekt hij om een schadevergoeding.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Voorop staat de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. Daarom wordt slechts in uitzonderlijke gevallen uitstel van de
meldplicht
verleend. Klager stelt dat sprake is van zwangerschapscomplicaties, maar hij heeft hiervan geen bewijs overgelegd. Ook is onvoldoende onderbouwd dat klager de enige is die voor zijn vriendin kan zorgen. Om in aanmerking te komen voor uitstel dient
klager zijn verzoek te onderbouwen met bewijsstukken. Voor wat betreft klagers wens aanwezig te zijn bij de bevalling, adviseert de Staatssecretaris klager een verzoek om verlof in te dienen bij de directeur van de inrichting. De Staatssecretaris heeft
begrip voor klagers wens, maar is van mening dat de noodzaak tot tenuitvoerlegging voorop staat. Klager is sinds 25 maart 2016 bekend met de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf en heeft daarom ruimschoots de gelegenheid gehad maatregelen en
voorzieningen te treffen om de consequenties van de aanstaande detentie op te vangen.

4. De beoordeling
De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat
klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanwezigheid thuis ter ondersteuning van zijn zwangere vrouw noodzakelijk is, nu klager, behalve de zwangerschapsverklaring, geen bewijsstukken heeft overgelegd van de complicaties. Ook is onvoldoende
onderbouwd dat klagers vriendin niet door anderen ondersteund kan worden tijdens klagers detentie. De omstandigheid dat de rechtbank Noord-Holland in zaak met parketnummer 18/830494-16 op 22 maart 2017 heeft beslist de voorlopige hechtenis te schorsen,
omdat de rechtbank klagers persoonlijk belang zwaarder vond wegen dan het strafvorderlijk belang tot voortduring van de voorlopige hechtenis, maakt dit niet anders. Voor wat betreft klagers wens bij de bevalling aanwezig te zijn, overweegt de
beroepscommissie dat klager in de inrichting een verzoek om verlof voor het bijwonen van de bevalling kan indienen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 26 mei 2017

secretaris voorzitter

Naar boven