Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0567/TA en 17/0979/TA, 2 juni 2017, beroep
Uitspraakdatum:02-06-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/567/TA en 17/979/TA

betreft: [klager] datum: 2 juni 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. J.A.P.F. Hoens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen uitspraken van 14 februari 2017 en 14 maart 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 mei 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.A.P.F. Hoens. Als begeleider van klager was aanwezig [...], sociotherapeut.
Het hoofd van de inrichting heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en heeft schriftelijk op het beroep gereageerd.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft:
a. de beslissingen d.d. 4 mei 2016 en 1 juni 2016 tot verlenging van respectievelijk de postmaatregel en de belmaatregel en de beslissing d.d. 16 september 2016 tot voortzetting van klagers verblijf op de ZISZ-afdeling (Me 2016, 133, 134, 163, 186,
187,
233, 234 en 236; beroep 17/567/TA)
b. de beslissingen d.d. 14 december 2016 en 11 januari 2017 tot verlenging van respectievelijk de postmaatregel en de belmaatregel (Me 2016, 317 en Me 2017, 7; beroep 17/979/TA).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Verlenging van de post- en belmaatregelen kan niet plaatsvinden op de door de inrichting genoemde gronden. Klagers post- en telefoonverkeer vormen geen gevaar voor klagers gezondheid. De bestreden maatregelen daarentegen wel. Nimmer is gebleken dat de
orde en veiligheid in de inrichting door extern gerichte telefoontjes en/of post van klager in het geding zijn. De inrichting blijft maar refereren aan zijn gedrag in het verleden. Klager heeft in 2006 bestellingen op naam van personeelsleden gedaan,
maar klager weet dat hij dit nooit meer mag doen en heeft dit ook nooit meer gedaan. Klagers post kan veel indruk op anderen maken, maar de veiligheid van anderen is daardoor niet in gevaar. De inrichting voert aan dat klager veelvuldig brieven blijft
aanbieden waarvan de inhoud dan wel bijlagen als dusdanig ongewenst worden beoordeeld dat ze niet verzonden worden. Klager krijgt echter geen post terug. Kennelijk weigert de inrichting post van hem te verzenden, terwijl hij dan denkt dat die post wel
is verzonden. De inrichting voert voorts aan dat een directiesecretaresse onlangs heeft gemeld een schokkende brief van klager te hebben gekregen en geen post meer van hem te willen ontvangen. Dat die post schokkend zou zijn is slechts de subjectieve
ervaring van die directiesecretaresse, maar klager heeft niets gedaan wat strafbaar is of geld kost. De inrichting staat toe dat de ‘tbs-verschrikking’-brief van klager wordt verstuurd. Deze brief stuurt hij alleen naar officiële instanties zoals de
rechtbank, de commissie van toezicht en de beroepscommissie.
Klager wenst voortzetting van het beleid dat Veldzicht destijds voerde, waarbij toezicht zonder categorale post- en belmaatregelen plaatsvond. Per keer kunnen dan afspraken met betrekking tot post en telefoneren gemaakt worden en kan klager bij
weigering van postverzending of telefoonverkeer in beklag gaan. De inrichting wil het toezicht vastleggen in het behandelingsplan, zodat geen toezichtmaatregelen meer nodig zijn. Klager wilde dat niet, maar ziet nu wel in dat dit een mogelijke
oplossing
zou kunnen zijn.
Uit de gehouden zorgconferentie komt naar voren dat een tbs-inrichting niet de juiste plek voor klager is en dat klager in een geschikte vervolgvoorziening ondergebracht moet worden. Ook komt in de inrichting steeds meer naar voren dat klager niet
thuishoort op de ZISZ-afdeling. Het verblijf op de ZISZ-afdeling werkt voor klager spanning verhogend vanwege de patiëntenpopulatie daar, waardoor hij als reactie of vanuit wanhoop tot incidenten kan komen. Klager hoort al 17 jaar dat hij ‘naar buiten
moet’, maar er gebeurt niets concreets; daardoor moet hij alsmaar in het keurslijf van de ZISZ-afdeling blijven. Voor hem is niet duidelijk waarom hij niet op een open afdeling of een resocialisatieafdeling van de inrichting zou kunnen verblijven. In
dat geval zal het beter met hem gaan. Hij heeft weliswaar destijds in Veldzicht tijdens een wandelverlof een personeelslid in het water gegooid, maar dat had juist te maken met het feit dat zijn afdeling in Veldzicht werd gesloten en hij weer beperkt
zou worden omdat er nieuw personeel ging komen. De inrichting is bang voor incidenten zoals die destijds in Veldzicht hebben plaatsgevonden, maar die hebben nooit in de huidige inrichting plaatsgevonden. Kort geleden heeft wel een incident
plaatsgevonden waarbij klager zich racistisch zou hebben uitgelaten. Het is de vraag of dit te maken heeft met de persoon van klager - waarvoor de inrichting bang is - of met de plek van verblijf. De inrichting zegt steeds meer dat het ook aan de plek
van verblijf ligt.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep verwezen naar het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt. Voorts is nog benadrukt dat de reden voor de toezichtmaatregelen tot op heden nog steeds actueel is. Klager blijft veelvuldig brieven
aanbieden waarvan de inhoud en/of de bijlagen als dusdanig ongewenst beoordeeld worden dat ze niet worden verzonden door het behandelteam. Brieven die wel worden verzonden, waaronder de ‘tbs-verschrikking’-brief van klager, worden door ontvangers
regelmatig als grensoverschrijdend beschouwd. Zo heeft een directiesecretaresse onlangs contact met de inrichting opgenomen met de melding dat zij de ontvangen brief als schokkend heeft ervaren en niet langer post van klager wenst te ontvangen. Klager
wil een regeling met afspraken over het verzenden van post, maar dit heeft, zoals eerder is aangegeven, geen succes gehad.
Tijdens de meest recente beklagzitting heeft klager bevestigd dat hij slechts beperkt mag worden in zijn contact met de buitenwereld door toezichtmaatregelen op grond van de Bvt.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet leiden tot andere beslissingen dan die van de beklagrechter. Daarbij is wat betreft de verlenging van de post- en belmaatregelen in aanmerking genomen dat klager
veelvuldig brieven met bijlagen ter verzending heeft aangeboden (en tot op heden blijft aanbieden) waarvan de inhoud door anderen dan klager als ongewenst of grensoverschrijdend wordt beschouwd. Klager heeft tot op heden geweigerd mee te werken aan het
neerleggen van afspraken met betrekking tot post- en telefoonverkeer in zijn behandelingsplan teneinde tot opheffing van de post- en belmaatregelen te kunnen komen. Ter zitting heeft klager de bereidheid uitgesproken om in overweging te nemen daaraan
alsnog te gaan meewerken.
Met betrekking tot de voortzetting van klagers verblijf op de ZISZ-afdeling is in aanmerking genomen dat voldoende aannemelijk is dat klager nog voortdurend de intensieve ondersteuning en het toezicht van de ZISZ-afdeling nodig heeft teneinde terugval
in grensoverschrijdend gedrag en vernielingen te voorkomen en uiteindelijk te kunnen komen tot plaatsing in een voor hem geïndiceerde vervolgvoorziening met 24-uurs zorg en gespecialiseerde begeleiding.
De beroepen zullen derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagrechter voor zover daartegen beroep is ingesteld met aanvulling van gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van
mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 2 juni 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven