Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1055/TA, 6 juni 2017, beroep
Uitspraakdatum:06-06-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/1055/TA

betreft: [klager] datum: 6 juni 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.J. Tiemans, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 24 maart 2017 van het hoofd van FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 mei 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn namens het hoofd van de inrichting gehoord [...], psychiater, en [...], juridisch medewerker.
Klager heeft afstand van horen gedaan. Mr. B.J. Tieman heeft bericht niet ter zitting aanwezig te zijn omdat hij geen toevoeging voor bijstand aan klager in deze zaak heeft gekregen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting van 24 maart 2017, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt
(verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden, tot en met 16 juni 2017.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager ervaart al langere tijd op verschillende vlakken lichamelijke klachten. Hij meent dat die klachten door de medicatie aanzienlijk worden verergerd. Klager voelt zich zwak en flauw. Hij ervaart duizelingen en problemen met zijn spraak. Volgens
klager helpt de anti-psychotische medicatie hem niet.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is gediagnosticeerd met een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Zijn huidige gedrag lijkt vooral het gevolg te zijn van een samenhang van psychotische klachten met autisme. Klager is in het verleden meermalen opgenomen geweest met een
inbewaringstelling vanwege het bedreigen van buurtbewoners en het verrichten van vernielingen. Er is sprake van zeer ernstige impulscontroleproblemen en impulsiviteit die zich ook op hemzelf kan richten. Als klager zich gedwarsboomd (paranoïde) of in
het nauw gedreven voelt, kan hij onberekenbaar en explosief of agressief reageren. Zonder adequate medicamenteuze behandeling bestaat gevaar voor ernstige automutilatie, persoonlijk lijden, geweld tegen de staf en overlast naar medepatiënten. Zelfs op
de afdeling Olivijn, een zeer kleinschalige afdeling voor zeer intensieve zorg, wordt ingezet op stabilisatie van klager maar kan toch sprake zijn van ernstig ontwrichtend gedrag. Zo heeft klager op 6 februari 2015 een medepatiënt gedreigd ‘de kop van
zijn romp’ te trekken. Op 6 april 2015 heeft klager in het stafkantoor met een beeldscherm gegooid. Op 16 juni 2015 heeft hij vernielingen aangericht op de afdeling en in zijn kamer. Op 23 en 29 juni 2015 en
3 juli 2015 heeft hij het raam van zijn kamerdeur kapot getrapt. Op 13 september 2015 heeft hij tegen zijn kamerdeur geschopt, waarbij hij een teen heeft gebroken; ook heeft hij een staflid dat zijn kamer betrad een kopstoot gegeven. Klager heeft op 30
juni 2016 in een gesprek met de psycholoog aangegeven dat hij zichzelf enkele dagen eerder bij zijn keel heeft gegrepen (wurgpoging). Op 17 juli 2016 is via klagers familie vernomen dat klager enkele dagen eerder een plastic zak over zijn hoofd had
getrokken. Op 27 oktober 2016 heeft klager aangegeven dat hij zich met een riem wilde verhangen, waarna hij naar een separeerruimte is overgebracht. Op 18 november 2016 heeft hij zichzelf in zijn gezicht geslagen en in zijn ogen geprikt. Op 20 en 21
februari 2017 heeft hij tijdens separatie met cameratoezicht met zijn hand tegen zijn hoofd en in zijn gezicht geslagen, waarna hij aangaf problemen met zijn ogen en zicht te hebben. Op 14 maart 2017 is geconstateerd dat klager sinds enkele dagen rode
ogen heeft en ook veel in zijn ogen lijkt te wrijven. Een dag eerder heeft hij zijn moeder in een telefoongesprek gemeld dat hij zichzelf in zijn ogen heeft gestoken. Het veelvuldig in zijn ogen wrijven of steken is potentieel ernstig omdat dit
blijvende schade met zich kan meebrengen.
Gedurende lange tijd heeft klager vrijwel elke nacht gezorgd voor geluidsoverlast door veelvuldig oproepjes te doen en tegen zijn kamerdeur te bonken/schoppen, waarvan medepatiënten ernstige hinder hebben ondervonden.
Er zijn verscheidene interventies toegepast om het gevaar af te wenden, zoals plaatsing op de afdeling Olivijn, een afdeling voor zeer intensieve zorg, het aanbieden van orale medicatie en het toepassen van gedragsbeïnvloedende technieken. Ook is hem
meermalen onder dwang noodmedicatie toegediend: op 5 juli 2015, 16 november 2015, 18 november 2016, 21 februari 2017 en 14 maart 2017. Verder is een vroegsignalering opgesteld, maar klager is vanwege zijn beperkingen op het gebied van communicatie
nauwelijks in staat die te hanteren ondanks hulp van het personeel.
Gedurende langere tijd is aangedrongen op het nemen van anti-psychotische medicatie, omdat deze effect had als klager deze medicatie gebruikte. Hij vertoonde dan minder psychotisch, geagiteerd en agressief gedrag, waardoor een verbetering van het
toestandsbeeld plaatsvond en klager beter benaderbaar was. Ook waren er minder incidenten en minder gevaar. Tot op heden is klager niet bereid om vrijwillig medicatie in te nemen. Dwangmedicatie wordt door de behandelend psychiater en de onafhankelijke
psychiater gezien als de uiterste en enige mogelijkheid om een poging te doen om het ernstige toestandsbeeld en de risico’s op automutilatie, overlast en incidenten in positieve zin te beïnvloeden. Klager lijdt duidelijk onder de omstandigheden hoewel
hij de oorzaak wijt aan zijn omgeving.
Klager is al langere tijd, ook toen hij nog geen medicatie kreeg, gepreoccupeerd met lichamelijke klachten die hij zou hebben. Hij is verscheidene keren bij de huisarts geweest, maar die heeft aangegeven geen bijzonderheden te hebben geconstateerd. De
in 2016 verrichte onderzoeken in het ziekenhuis naar onder meer oogklachten hebben evenmin bijzonderheden aan het licht gebracht. Klager zegt dat hij heel wazig ziet, wat op de afdeling niet merkbaar is. De opticiën heeft hem geadviseerd een bril te
nemen, maar dat wil klager niet. Hij krijgt opnieuw de gelegenheid om naar de opticiën te gaan en er zal bloedonderzoek plaatsvinden.
Klager is wilsonbekwaam. Hij heeft contact met zijn zus die zijn curator is en zich kan vinden in de a-dwangbehandeling.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar, dat de stoornis van de geestvermogens
de verpleegde doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een inrichting moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van een
acuut dreigend gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b. Bvt.

Uit de verklaringen ‘noodzakelijkheid a-dwangbehandeling’ van de behandelend psychiater en de niet bij de behandeling van klager betrokken psychiater van respectievelijk 23 februari 2017 en 6 maart 2017 alsmede het op 6 maart 2017 vastgestelde
verpleging- en behandelingsplan komt het volgende naar voren. Bij klager is sprake van autisme met psychotische/paranoïde kwetsbaarheid en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. Er is sprake van gevaar vanuit de stoornis dat klager zich
van het leven zal beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen, alsmede gevaar op geweld tegen de staf en overlast naar medepatiënten die bij hen agitatie oproept. Ook is sprake van gevaar dat zich buiten de inrichting zou kunnen
verwezenlijken. Klager heeft geen ziekte- en probleembesef. Dwangmedicatie wordt door de behandelend psychiater en de onafhankelijke psychiater gezien als de uiterste en enige mogelijkheid om een poging te doen om het ernstige toestandsbeeld van klager
en de risico’s op automutilatie, overlast en incidenten in positieve zin te beïnvloeden. Volgens het verplegings- en behandelingsplan is klager zich niet bewust van zijn risicofactoren; is hij voornamelijk gericht op lichamelijke klachten die hij meent
te hebben; en neemt hij niet deel aan activiteiten of behandeling. Zonder medicatie kan hij zelfs op de afdeling Olivijn, een zeer kleinschalige afdeling voor zeer intensieve zorg, niet stabiel functioneren en vertoont hij ernstig ontwrichtend gedrag,
zoals recent nog in februari en maart 2017 heeft plaatsgevonden. De beroepscommissie acht aannemelijk dat het zonder medicatie niet mogelijk zal zijn klager stabiel en zonder gevaar voor zichzelf en/of zijn omgeving te laten functioneren en tot enige
behandeling in het kader van de aan hem opgelegde tbs te komen, waardoor langdurig verblijf in een tbs-inrichting zal dreigen. Klager stelt dat de medicatie op zijn ogen slaat, maar uit de stukken komt duidelijk naar voren dat klager zonder medicatie
vanuit zijn stoornis zich veelvuldig in zijn ogen wrijft of steekt terwijl uit lichamelijk onderzoek geen bijzonderheden met betrekking tot klagers lichamelijke gesteldheid naar voren zijn gekomen.
Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie aannemelijk dat de noodzaak tot het toepassen van a-dwangbehandeling aanwezig is, vanwege een uit de stoornis voortkomend gevaar voor zichzelf en anderen, en dat zonder die behandeling het gevaar niet
binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is het voor de beroepscommissie aannemelijk geworden dat de a-dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De bestreden beslissing kan derhalve
niet als in strijd met de wet dan wel als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 6 juni 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven