Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2246/JA, 24 februari 2003, beroep
Uitspraakdatum:24-02-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2246/JA

betreft: [klager] datum: 24 februari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennis genomen van een op 22 oktober 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim,

gericht tegen een uitspraak d.d. 14 oktober 2002 van de beklagcommissie bij voormelde j.j.i., gegeven op een klacht van [...], geboren op 1 juli 1987, verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 januari 2003, gehouden in voornoemde j.j.i., is namens de directeur van die j.j.i. gehoord de heer [...], plaatsvervangend algemeen directeur.
Klager, die inmiddels in vrijheid is en op behoorlijke wijze is opgeroepen, is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft - voorzover in beroep aan de orde – de verwijdering van klagers televisie van zijn kamer tijdens de tenuitvoerlegging van een ordemaatregel van uitsluiting van het verblijf in de groep en plaatsing op de kamer,wegens de vermissing van een vork na de avondcorvee.

De beklagcommissie heeft het beklag in zoverre gegrond verklaard en klager terzake een tegemoetkoming van 10 minuten bellen naar oma in het buitenland toegekend, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het beroep richt zich tegen de gegrondverklaring van het beklag voor zover dat de verwijdering van klagers televisie van zijn kamer betrof. Omdat die maatregel eerst ter zitting van de beklagcommissie door klager naar voren isgebracht, heb ik hiertegen geen verweer ingebracht. Op 7 september 2002 werd er om 19.30 uur een vork gemist. In het kader van het onderzoek terzake werden alle jongens de volgende dag op hun kamer ingesloten, met behoud van huntelevisie. De volgende dag, nadat was besloten om ‘drie om drie’ te gaan werken, zijn de televisies weggehaald bij de jongens die er één hadden. Dat waren er drie, waaronder klager. De overige jongens waren nog niet in het bezit vaneen televisie, hetgeen te maken heeft met de fase van het instroomprogramma waarin zij zich bevinden. Op deze wijze is getracht de druk op de groep te verhogen. Deze beslissing is niet schriftelijk vastgelegd, maar ter plekkefeitelijk genomen. De jongens die in het bezit waren van een televisie bevonden zich derhalve allemaal in een gelijke situatie; het was een groepsaangelegenheid. De televisies zijn met recht en reden van de kamers van de jongensgehaald. De conclusie van de beklagcommissie in deze wordt dan ook bestreden. Klager is op 10 september 2002 overgeplaatst naar een andere groep.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Artikel 24, eerste lid, Bjj bepaalt dat de directeur de jeugdige kan uitsluiten van het verblijf in de groep of de deelname aan een of meer activiteiten behoudens het dagelijks verblijf in de buitenlucht, bedoeld in artikel 53,vijfde lid.
In de Memorie van Toelichting bij artikel 24 Bjj wordt vermeld dat het pakket aan ordemaatregelen dat de directeur ter beschikking staat groter is dan de ordemaatregelen die in dat artikel zijn vermeld: „Het kan immers in het belangvan de orde noodzakelijk zijn om aanwijzingen aan jeugdige ingeslotenen te geven die minder ingrijpend van aard zijn dan de voornoemde en daarom ook niet voorzien behoeven te zijn van extra wettelijke waarborgen. Voor het treffenhiervan biedt artikel 4, derde lid, Bjj voldoende basis.“
Naar het oordeel van de beroepscommissie kan het verwijderen van de televisie van klagers kamer worden aangemerkt als een ordemaatregel van minder ingrijpende aard, als hierboven bedoeld.
Anders dan de beklagcommissie heeft overwogen is er naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende wettelijke basis voor het opleggen van de ordemaatregel van uitsluiting van het verblijf op de groep en plaatsing op de kameronder verwijdering van de televisie van klagers kamer terzake van één en hetzelfde feit. Een dergelijke beslissing is niet in strijd met enige (hogere) regeling.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting is aangevoerd is gebleken dat de directeur de ordemaatregel van uitsluiting van verblijf op de groep en plaatsing op de kamer heeft opgelegd in het belang van de orde en de veiligheid in deinrichting en ter bescherming van de betrokken jeugdigen, aangezien er een vork werd gemist.
In zijn zoektocht naar de vermiste vork, die om de orde en veiligheid in de inrichting te kunnen blijven waarborgen zo snel mogelijk moest worden gevonden, heeft de directeur de druk op de groep willen verhogen door de verwijderingvan de televisie.
Naar het oordeel van de beroepscommissie zou afbreuk worden gedaan aan dit (pedagogische) effect van de maatregel door de televisie op de kamer te laten staan, terwijl de grondslag van die maatregel ook kan worden gevonden in hetbelang van de orde en veiligheid in de inrichting.
De beslissing van de directeur om klagers televisie, gedurende de tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde kamerplaatsing, van klagers kamer te verwijderen kan naar het oordeel van de beroepscommissie derhalve niet wordenaangemerkt als in strijd met de wet, noch als onredelijk of onbillijk. Zij zal het beroep dan ook in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag in zoverre alsnog ongegrondverklaren.
Zij overweegt daarbij ten overvloede dat het op schrift vastleggen van een beslissing tot verwijdering van de televisie het (rechtspositionele) belang van de jeugdige zou dienen en overigens de (procedurele) duidelijkheid ten goedezou komen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep betreffende de beslissing van de directeur om klagers televisie van zijn kamer te verwijderen gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag inzoverre alsnog ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, voorzitter, prof. dr. R.A.R. Bullens en mr. F.G.A. ten Siethoff, leden, bijgestaan door mr. D.R. Kruithof, secretaris, op 24 februari2003

secretaris voorzitter

Naar boven