Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0736/GA, 18 mei 2017, beroep
Uitspraakdatum:18-05-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 17/736/GA

Betreft: (klager) datum: 18 mei 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.W. Bouwman, namens

(...), verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 februari 2017 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 april 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadvrouw
mr. M.W. Bouwman.
De directeur van het PPC heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 24 februari 2017, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder:
a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De raadsvrouw geeft aan dat een van de gronden voor het beroep, inhoudende dat er een motiveringsgebrek is in verband met het ontbreken van stukken, niet meer aan de orde is, nu in beroep de adviezen van de psychiaters zijn ontvangen. Blijft over dat
het gevaarscriterium onvoldoende is onderbouwd. Klager vraagt zich af of de a-dwangbehandeling noodzakelijk is. Niet blijkt dat er andere wegen zijn bewandeld. Er is al eerder een b-dwangbehandeling geprobeerd, maar dat heeft niet het gewenste effect
gehad. Klager vindt de dwangbehandeling afschuwelijk en een inbreuk op zijn lichamelijke integriteit. De raadsvrouw vindt het akelig dat er zomaar iets kan worden toegepast tegen iemands wil. De dwangbehandeling loopt tot 7 juni 2017. Het gevoel is dat
de dwangbehandeling preventief is ingezet in plaats van als ultimum remedium. Klager erkent zijn hartproblemen.
Klager geeft aan dat hij kerngezond is en dat er met hem niets aan de hand is. Er is bij hem geen bloed geprikt en ook zijn hartslag is niet gemeten. Klager is gestopt met het innemen van de medicatie omdat hij van de bewaarders de verkeerde medicijnen
had gekregen. Hij werd daar als een zombie van, kreeg hartpijn en moeite met ademhalen. Klager voelt zich onveilig in de p.i. Vught. De directeur en zijn collega’s willen klager vermoorden. Hij vertrouwt ze niet en wil overgeplaatst worden. Om dezelfde
reden werkt hij niet mee met de psycholoog of de psychiater. Klager snapt de reden voor de a-dwangbehandeling niet. Hij heeft geen psychische problemen en werkt mee.
Klager slikt nu dagelijks de medicatie die hij van de bewaarders krijgt, nadat hij deze heeft gecontroleerd. Het gaat om Haldol. Er zijn wel bijwerkingen. Klager voelt zich moe, hij kan niet goed praten, is duizelig en heeft altijd een droge mond.

De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt schriftelijk toegelicht.
De directeur heeft voldaan aan de formele eisen die zijn gesteld aan de beslissing tot a-dwangbehandeling. De mogelijkheid tot dwangbehandeling is expliciet in het behandelplan opgenomen. Klager geeft geen toestemming om het behandelplan te verstrekken
in het kader van het beroep. Twee psychiaters hebben zich onafhankelijk van elkaar uitgelaten over klagers gesteldheid. De basis van de problematiek is gelegen in klagers wantrouwen. Complottheorieën en vergiftigingswanen maken dat klager persé weg zou
moeten uit de p.i. Vught. Hij gaat in honger- en dorststaking en weigert alle medicatie, waaronder de medicatie voor zijn hartlijden. Hiermee is klager een gevaar voor zichzelf. Door het (onder dwang) behandelen van de onderliggende problematiek is het
de verwachting (en dit is ook gebleken in het verleden) dat deze afneemt en de bereidheid toeneemt om zijn somatische medicatie voor zijn hartlijden in te nemen. In die zin is de dwangbehandeling zeker doelmatig te noemen.

3. De beoordeling
Klager heeft geen toestemming gegeven tot verstrekking van het behandelplan aan de beroepscommissie in het kader van dit beroep. Desondanks acht de beroepscommissie zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen, nu de voor een beoordeling
benodigde informatie uit de door de directeur overgelegde stukken kan worden verkregen.

Op grond van artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw vindt als uiterste middel geneeskundige behandeling plaats, voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet
veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen (a-dwangbehandeling).

In de beslissing van 24 februari 2017 is vermeld dat de a-dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk is vanwege het volgende gevaar: ”U weigert alle voorgeschreven medicatie, zowel psychofarmaca als de zeer noodzakelijke somatische medicatie waaronder
antistolling en voorts middelen ter regulatie bloeddruk, cholesterol en hartritme. De cardioloog geeft aan dat het zeer noodzakelijk is dat u uw somatische medicatie inneemt ter voorkoming van een hernieuwd hartinfarct. Ook heeft u zeer recent vanuit
genoemde paranoïdie vocht en voeding geweigerd. Om deze reden is een dwangbehandeling B gestart.”

Voor de vaststelling van het gestelde gevaar dienen op de situatie in detentie toegesneden feiten en omstandigheden te worden aangevoerd, waaruit de relatie met de stoornis en de aannemelijkheid van het gevaar kunnen worden afgeleid.

Uit het advies van de behandelend psychiater van 17 februari 2017 komt naar voren dat er bij klager sprake is van een paranoïde psychotische stoornis. Hij uit zich wantrouwend naar het personeel en heeft het idee dat er complotten spelen. Hij zou
vergiftigd worden. Hij is steeds meer afhoudend in zijn contact vanuit zijn paranoïdie waarbij het steeds lastiger wordt zicht te houden op de somatische toestand van klager. Klager is bekend met hartlijden, maar hij weigert alle voorgeschreven
medicatie. Tevens weigert hij vocht en voeding vanuit zijn paranoïdie. Om deze reden is een b-dwangbehandeling gestart. Klager is echter nog steeds niet bereid om vrijwillig medicatie in te nemen. Overleg met de cardioloog leert dat het voor klager
zeer
noodzakelijk is dat hij zijn somatische medicatie inneemt ter voorkoming van een hernieuwd hartinfarct. Van antipsychotica mag worden verwacht dat deze bijdragen aan het in ernst doen verminderen van de symptomen van de aan het gevaar ten grondslag
liggende psychose, wat in het verleden bij klager ook bewezen effectief is gebleken.

Uit het advies van de onafhankelijk psychiater van 20 februari 2017 blijkt dat klager dusdanig afwerend was in het contact dat een uitvoerig gesprek niet tot stand is gekomen. Het advies is gebaseerd op informatie van de behandelaren en bijkomende
informatie van de medische dienst. Het advies luidt toepassing van antipsychotische medicatie onder dwang ter preventie van ernstige zelfverwaarlozing (hongerstaking/niet innemen somatische noodzakelijke medicatie) ten gevolge van achterdocht en
complottheorieën.

Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager een psychiatrische stoornis heeft, dat klager vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a, eerste lid en onder a en c, van de Pbw veroorzaakt en dat,
zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is het voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de
gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve
niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. A.T. Bol en drs. H. Heddema, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 18 mei 2017

secretaris voorzitter

Naar boven