Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0676/GA, 12 mei 2017, beroep
Uitspraakdatum:12-05-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/0676/GA

betreft: [klager] datum: 12 mei 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 20 februari 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Krimpen aan den IJssel in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. M. de Reus om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de afwijzing van klagers verzoeken tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen en incidenteel verlof (IJ-2016-001043);
b. de mededeling van de casemanager aan klagers raadsman dat klager geel of oranje is gekleurd (IJ-2016-001088);
c. het tijdsverloop tussen klagers verzoeken om verlof en de beslissingen daarop (IJ-2016-001089);
d. het niet tijdig in gang zetten van een eventuele plaatsing van klager in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) door de casemanager (IJ-2016-001090).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager heeft geen vertrouwen in de gang van zaken. Er wordt met twee maten gemeten. Gedurende een periode van 11 maanden heeft klager zijn casemanager
slechts een paar keer een paar minuten gezien en gesproken. Ze dreigt klager in het basisprogramma te plaatsen als hij brieven schrijft.
Volgens de website van de p.i. Krimpen aan den IJssel komt een gedetineerde in aanmerking voor plaatsing in een b.b.i. gedurende de laatste 18 maanden van detentie. Het verlofadres is al twee keer goedgekeurd door de politie.
De casemanager heeft een rapport gestuurd naar klagers raadsman en daarin staat dat klager oranje is gekleurd, terwijl hij altijd groen gekleurd is. Het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM) is een gevolg van de leugens van de casemanager.
Klagers gedrag in detentie is goed. Hij rookt niet, werkt hard, heeft zich nog nooit ziek gemeld en heeft nog nooit gevochten.
Klagers raadsman heeft in een aanvullend beroepschrift aangevoerd dat het beroep ten aanzien van onderdeel d. betrekking heeft op het onvoldoende voortvarend handelen van klagers casemanager voor wat betreft het indienen bij de selectiefunctionaris van
klagers verzoek tot plaatsing in een b.b.i.. De einddatum van klagers detentie is thans gesteld op 18 april 2018. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komt klager met ingang van 25 oktober 2016
in
aanmerking voor plaatsing in een b.b.i., gelet op het strafrestant. Eerst op 5 december 2016 is het verzoek door de casemanager toegezonden aan de selectiefunctionaris, omdat nog geen uitwerking beschikbaar was van een in oktober 2016 afgenomen
verdiepingsonderzoek. De beklagcommissie heeft overwogen dat eerst na het afnemen van het verdiepingsonderzoek de aanvraag voor plaatsing in een b.b.i. in gang kon worden gezet, maar dit is onjuist. Uiteindelijk is het verzoek op 5 december 2016, nog
voor het bekend worden van de resultaten van het onderzoek, voorgelegd aan de selectiefunctionaris. De casemanager had de aanvraag eerder behoren in te dienen.

De directeur heeft het standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a. en c. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Handelen, nalaten daaronder begrepen, van personeel in een inrichting in het kader van de uitoefening van zijn taak, moet behoudens puur feitelijk handelen in beginsel worden gezien als handelen door of namens de directeur waartegen beklag openstaat op
grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw.

Het beklag ziet op een (mondelinge dan wel schriftelijke) mededeling van de casemanager aan klagers raadsman dat klager oranje of geel is gekleurd, terwijl dat volgens klager niet het geval is. Die mededeling is geen handelen door of namens de
directeur, maar betreft een feitelijke handeling waartegen geen beklag openstaat. Gelet hierop zal de beroepscommissie klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

Ten aanzien van onderdeel d. overweegt de beroepscommissie als volgt. Nu geen sprake is van puur feitelijk handelen van de casemanager, is in dit geval sprake van handelen namens de directeur waartegen beklag openstaat op grond van artikel 60, eerste
lid, van de Pbw.
De beroepscommissie stelt vast dat klager vanaf 25 oktober 2016 in aanmerking komt voor eventuele fasering naar een b.b.i.. Uit de onderliggende stukken maakt de beroepscommissie op dat in het re-integratieplan van klager is vastgesteld dat bij klager
eerst een verdiepingsonderzoek afgenomen dient te worden, alvorens hij gefaseerd zou kunnen worden. Medio oktober is het verdiepingsonderzoek afgenomen. De casemanager heeft voorts op voorhand advies aangevraagd met betrekking tot een b.b.i. plaatsing,
voor zover uit het verdiepingsonderzoek niet zou blijken van vervolginterventies. Nu klager de uitslag van het verdiepingsonderzoek niet wilde afwachten, is het verzoek op 5 december 2016 naar de selectiefunctionaris opgestuurd. Het OM heeft negatief
geadviseerd voor plaatsing in een b.b.i. omdat de uitslag van het verdiepingsonderzoek nog niet bekend was, en voorts vanwege de ernst van het delict en het hoge recidiverisico. Het verzoek is vervolgens afgewezen, onder meer wegens het ontbreken van
de
uitslag van het verdiepingsonderzoek. Naar het oordeel van de beroepscommissie kon van de casemanager niet meer worden verwacht dan zij heeft gedaan. Gelet op vorengaande kan de directeur, namens wie de casemanager handelde, geen onvoldoende
voortvarend
handelen verweten worden. De beroepscommissie zal het beroep derhalve ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt ten aanzien van onderdeel b. in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in het beklag.
De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, ten aanzien van onderdeel d. met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 12 mei 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven