Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0228/GV, 27 februari 2003, beroep
Uitspraakdatum:27-02-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/228/GV

betreft: [klager] datum: 27 februari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 29 januari 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 januari 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. P.H.W. Spoelstra om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht.
In het Caribisch gebied worden de kinderen bijna altijd opgevoed door de grootouders. Dit was ook het geval bij klager, hij is opgevoed door zijn grootouders van moederszijde. Speciaal met zijn grootvader had hij een hechte enemotionele band. De afgelopen weken, waarin het niet meer zo goed met zijn grootvader ging, heeft hij zo vaak als mogelijk opgebeld om op de hoogte te blijven. Klager heeft geen afscheid kunnen nemen. De stelling dat in dit stadiumhet tijdelijk verlaten van de inrichting niet verantwoord zou zijn valt niet te volgen. Klagers v.i.-datum valt op 23 november 2003. Hij heeft geen bezwaar tegen een begeleid bezoek aan het graf.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Volgens de doktersverklaring, waarin het overlijden van de opa van klager wordt bevestigd, wordt deze na 36 uur begraven. Dit tijdsbestek is te kort voor klager om een vlucht en andere zaken te regelen. De Minister betwist niet dater misschien een speciale band met opa is, maar zet vraagtekens bij het contact, omdat klager in 1974 is geboren en op twintigjarige leeftijd naar Nederland is gekomen. Er is niet gebleken van een noodzaak tot het verlenen vanstrafonderbreking, van een bijzondere omstandigheid is geen sprake. De inrichting en het openbaar ministerie adviseerden negatief.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Zoetermeer heeft negatief geadviseerd. Het wordt riskant gevonden om klager in de gelegenheid te stellen naar Curaçao af te laten reizen tijdens de detentie.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam heeft eveneens negatief geadviseerd. Conform de Ministeriële circulaire dient een verlof op een adres in Nederland te worden doorgebracht. Slechts in bijzondereomstandigheden kan de Minister toestaan dat strafonderbreking in het buitenland wordt doorgebracht. De aangevoerde omstandigheden zijn, hoe ernstig ook voor klager, niet zodanig dat die een strafonderbreking naar de NederlandseAntillen rechtvaardigen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek, wegens diefstal onder strafverzwarende omstandigheden. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 24 oktober 2003. Aansluitend dient hij eventueelin totaal 57 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Op grond van artikel 36 juncto 24 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek in verband met hetoverlijden van onder meer de grootouder van de gedetineerde. Op grond van het vierde lid kan toestemming voor het bijwonen van de uitvaart of het brengen van een rouwbezoek slechts worden verleend indien de nabestaanden van deoverledene daartegen geen bezwaar hebben.

Artikel 5, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat de Minister in bijzondere omstandigheden kan toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking is verleend in het buitenland verblijft. In de toelichting op dit artikel staatdat te denken valt aan gevallen waarin de levenspartner, de ouder of het kind van de gedetineerde overleden is.

Bij de stukken bevindt zich enkel een doktersverklaring waarin wordt aangegeven dat de huisarts er geen bezwaar tegen heeft dat klagers grootvader na 36 uur begraven wordt. Nu een bericht van de nabestaanden ontbreekt, wordt nietvoldaan aan de in artikel 24, vierde lid, van de Regeling gestelde voorwaarde. Daarnaast is niet gebleken van een in artikel 5, eerste lid, van de Regeling bedoelde bijzondere omstandigheid, op grond waarvan de Minister klager kantoestaan, in geval van strafonderbreking, in het buitenland te verblijven.
Gelet op het vorenstaande is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 27 februari 2003

secretaris voorzitter

Naar boven