Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0335/GA, 28 april 2017, beroep
Uitspraakdatum:28-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/0335/GA

betreft: [klager] datum: 28 april 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Veltheer, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 31 januari 2017 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 maart 2017, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klagers raadsman mr. J. Veltheer en dhr. [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC van de p.i. Vught.
Klager is niet ter zitting van de beroepscommissie verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 31 januari 2017, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder:
a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het standpunt als volgt toegelicht. Er bestaat geen grond voor de a-dwangbehandeling, nu een concrete DSM-IV diagnose ontbreekt. Ook in het rapport van het Pieter Baan Centrum, waaraan wordt gerefereerd, is geen stoornis of
diagnose vastgesteld. Er zou sprake zijn van simuleren, maar dat zou betekenen dat dwangmedicatie juist niet is aangewezen. Er is ook geen behandelplan opgesteld of besproken in een voor klager begrijpelijke taal, zodat hem onduidelijk is wat met de
medicatie wordt beoogd te bereiken. Klager betwist dat hij ziek is en een gevaar is. Hij heeft geen gevaar veroorzaakt gedurende zijn verblijf in het PPC. Een causaal verband tussen de veronderstelde gedragsstoornis en enig gevaar kan niet worden
vastgesteld. Er is geen noodzaak tot toepassing van a-dwangbehandeling over te gaan. Het besluit voldoet niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Klagers raadsman begrijpt uit het verweer van de directeur dat het beter zou gaan met
klager. Dit zou het gevolg kunnen zijn van de medicatie, maar dit is niet vast te stellen. De raadsman heeft klager enkele dagen voorafgaand aan de zitting van de beroepscommissie bezocht, samen met een nicht van klager. De raadsman ziet zelf weinig
verandering bij klager. Klager heeft mondeling toestemming gegeven om het behandelplan te overleggen, maar hij wilde geen handtekening zetten.

De directeur heeft in beroep het standpunt als volgt toegelicht. Er is voldaan aan de formele vereisten die zijn gesteld aan de toepassing tot a-dwangbehandeling. Klager heeft geen toestemming gegeven het behandelplan ter beschikking te stellen aan de
beroepscommissie. Klager was aan het wegkwijnen, at in wisselende mate en regelmatig onvoldoende en lag passief op bed. Er was wel degelijk sprake van gevaar, met name voor zichzelf. Volgens de gedragsdeskundigen zijn inmiddels enige positieve effecten
waar te nemen. Zo komt klager zelf zijn bed uit, gaat hij zelf douchen, haalt hij zelf zijn eten op, zit hij rechtop als met hem wordt gesproken, is hij met regelmaat op de groep en is hij bereid tot gesprekken met het afdelingshoofd. Hij is ook een
paar keer buiten geweest. Dit gebeurde niet voor de toepassing van de a-dwangbehandeling. Iedere twee weken krijgt klager een depot toegediend. Klager ziet daarvan zelf de noodzaak niet in. De toepassing van de
a-dwangbehandeling is nog steeds geïndiceerd. Een paar dagen voorafgaand aan de zitting is klager bezocht door zijn raadsman en een nicht. Klager weigerde naar zijn bezoek toe te gaan, maar omdat het bezoek wel wenselijk werd geacht, zijn de bezoekers
naar klager gebracht. De directeur heeft niet met de psychiaters gesproken over het verschil in diagnose in de uitgebrachte adviezen en over het summiere verslag van de onafhankelijke psychiater. De onafhankelijke psychiater is geen psychiater van het
PPC.

3. De beoordeling
De directeur heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht.
In navolging van het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw heeft de directeur de verklaringen van die psychiaters overgelegd. Er is geen apart (uittreksel van klagers) behandelplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot toepassing van
dwangbehandeling met medicatie ten aanzien van klager is vermeld. De directeur heeft aangevoerd dat klager hiervoor geen toestemming heeft gegeven. Volgens de raadsman heeft klager dit wel gedaan, zij het mondeling. De beroepscommissie beschikt over de
voorgenomen beslissing van de directeur van 24 januari 2017 en over de beslissing tot toepassing van de
a-dwangbehandeling van 31 januari 2017. Beide beslissingen zijn onderbouwd en gemotiveerd met verwijzing naar onder meer het behandelplan van klager. Verder beschikt de beroepscommissie over de adviezen van de behandeld psychiater van 19 januari 2017
en
van de onafhankelijke psychiater van 23 januari 2017. Wel merkt de beroepscommissie op dat de informatie in het advies van laatstgenoemde psychiater beperkt is. Door de inhoud van de overgelegde stukken acht de beroepscommissie zich, ondanks het
ontbreken van het behandelplan of een uittreksel daarvan, voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

Uit de verklaring van de behandelend psychiater komt het volgende naar voren. Klager weigert ieder contact. Hij brengt het grootste gedeelte van de dag in passiviteit op bed door. Hij vertoont bij tijden bizar gedrag, gilt of laat zich op theatraal
aandoende wijze vallen, wanneer hij voor zijn gevoel te indringend wordt benaderd. Tijdens een eerdere observatie in het PBC heeft klager als vergiftigingswanen op te vatten uitspraken gedaan. Op basis hiervan is de hypothese gerechtvaardigd dat sprake
is van een psychotisch toestandsbeeld. Schizofrenie moet worden overwogen. De relatie tussen de paranoïde en de verdenking van de delicten waarvoor klager gedetineerd is en delicten die hij in het verleden gepleegd heeft, is op zijn minst plausibel te
veronderstellen. Er is derhalve sprake van het gevaar dat klager een ander ernstig lichamelijk letsel kan berokkenen. Daarnaast is sprake van het gevaar dat klager zichzelf ernstig zal verwaarlozen en op termijn gevaar voor maatschappelijke teloorgang.
Als klager aan zichzelf wordt overgelaten, ligt hij de gehele dag passief op bed, verzorgt zichzelf en zijn omgeving niet en eet in wisselende mate maar frequent onvoldoende. Gezien het vorenstaande heeft de psychiater de directeur geadviseerd op
klager
a-dwangbehandeling toe te passen.

Uit de verklaring van de onafhankelijke psychiater komt het volgende naar voren. Klager reageert niet als hij wordt aangesproken. De zelfzorg is slecht te noemen en er is sprake van lijfgeur. De klinische indruk is die van een beeld passend bij
katatonie. Er is sprake van een sociaal isolement aangezien klager geen contact maakt met anderen. Gezien het vorenstaande heeft de psychiater de directeur geadviseerd op klager a-dwangbehandeling toe te passen.

Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie aannemelijk geworden dat klager een psychiatrische stoornis heeft, dat hij vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het
gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager kan veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en
doelmatigheid. De beslissing van de directeur bij klager de a-dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw voor drie maanden toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal
daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 28 april 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven