Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0529/GA, 8 mei 2017, beroep
Uitspraakdatum:08-05-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/529/GA

betreft: [...] datum: 8 mei 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 23 januari 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 april 2017, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. H.M.S. Cremers, en de heer R. van Olffen, plv. vestigingsdirecteur van de p.i. Vught.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een strafcel, wegens het aannemen van harddrugs van een medegedetineerde (VU 2016-002444).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager geeft aan dat hij op de ene afdeling stond en medegedetineerde B. op de andere afdeling. Zij stonden met elkaar te praten en deden dat op een tussengelegen plek waar je als gedetineerde eigenlijk niet mag komen. Klager hecht daar echter niet
veel
betekenis aan, omdat de gedetineerden volgens hem daar wel vaker staan en met elkaar spreken. Klager zag een propje op de grond liggen en zei tegen medegedetineerde B. ‘hé, een propje’. B. keek, raapte het propje op en gaf dit, zonder dat klager daar
om
had gevraagd, aan klager. Een p.i.w.-ster, die bezig was met het uitdelen van medicatie maar er op dat moment gewoon bij stond, zei meteen ‘geef aan mij’. Klager en deze p.i.w.-ster hadden een slechte verstandhouding. Klager gaf het propje niettemin
meteen, zonder tegenstribbelen. Een paar minuten later zei de p.i.w.-ster ‘je krijgt een rapport’. Het propje, een zogenoemd rizzla-vloeitje, was besmeurd met een olieachtige substantie. Klager was zich er niet van bewust dat hij door het aannemen van
het propje een risico nam. Hij vond het opvallend dat de p.i.w.-ster zonder onderzoek meteen wist dat het om drugs ging. De opgelegde straf heeft ook consequenties gehad in het kader van promoveren/degraderen. Klager heeft naar zijn zeggen niets met
(hard)drugs te maken en wenst de beklagzaak dan ook om principiële redenen door te zetten.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur heeft geen reden te twijfelen aan de inhoud van het op waarheid opgemaakte verslag. De inhoud ervan ligt dan ook ten grondslag aan de strafoplegging. Achteraf bleek dat het propje heroïne bevatte. De directeur durft niet te zegen dat de
heroïne aan het propje ‘kleefde’. Tegenwoordig gaat er nogal wat vloeibare heroïne/cocaïne rond. Laatst werd nog een WC-rol inbeslaggenomen die doordrenkt was met vloeibare heroïne.
De directeur acht voorts van belang dat klager zich ten tijde van het overhevelen van het propje van de medegedetineerde naar klager op een plek bevond, de zogenoemde bewaarderswacht, waar hij niet mocht zijn.

3. De beoordeling
Vast staat dat klager een propje heeft aangenomen van een medegedetineerde, dat deze overdracht plaatsvond op een plek die niet voor gedetineerden was bestemd en dat klager het propje daarna heeft overgedragen aan een p.i.w.-ster. Voorts staat blijkens
de uitkomst van de narcoticatest vast dat het propje, heroïne bleek te bevatten.

Klager stelt dat hij geen (drugs)gebruiker is en dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van drugs op het propje.

De beroepscommissie komt, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, tot het oordeel dat de directeur in redelijkheid tot het opleggen van de bestreden straf kon overgaan. De overdracht van het propje vond plaats op een niet voor
gedetineerden bestemde plek en klager heeft het propje zonder enige aanleiding geaccepteerd. Daarmee is zijn verweer dat hij verrast was met betrekking tot de uitkomst van de test van het propje onaannemelijk. Klagers beroep zal dan ook ongegrond
worden
verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. M.SA.G. Rutten en U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 8 mei 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven