Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0952/GV, 4 mei 2017, beroep
Uitspraakdatum:04-05-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/952/GV

betreft: [klager] datum: 4 mei 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 maart 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het is onjuist dat klager een verzoek doet om strafonderbreking in Turkije door te brengen. Het is wel juist dat klager strafonderbreking verzoekt voor het regelen van een bewindvoerder in
Turkije, echter hij verzoekt niet dit in Turkije te doen. De bestreden beslissing is onzorgvuldig genomen. Klager heeft niet gevraagd om naar Turkije te gaan en ook niet verzocht om voor zijn moeder te zorgen. Zijn moeder verblijft ook niet in Turkije.
Klager heeft al meermalen getracht zaken omtrent de erfenis van zijn vader vanuit de inrichting te regelen, echter dit is niet gelukt. De directie van de inrichting waar klager thans verblijft, heeft klager na een afwijzing van een eerder verzoek tot
strafonderbreking te kennen gegeven hem te helpen, echter is dit niet gebeurd. Klager zou recht hebben op zijn erfdeel van 20% na het overlijden van zijn vader. Klager legt een brief over van een Turkse advocaat waarin staat omschreven wat geregeld
moet worden om, klager middels een bewindvoerder in Turkije aanspraak te kunnen laten maken op zijn erfdeel. Klager is bereid een enkelband te dragen tijdens de strafonderbreking. Uit de adviezen blijkt dat er negatief is geadviseerd. Gesteld wordt dat
in de vrijhedencommissie van 15 maart 2017 besproken is, dat de aanvraag tot strafonderbreking niet volledig is:, er ontbreekt een duidelijk verblijfadres en er heeft geen controle op het adres plaatsgevonden. Reeds op de aanvraag van strafonderbreking
van 30 november 2016 staat bovenaan de aanvraag het adres waar klager zijn strafonderbreking wenst door te brengen. Het feit dat 3,5 maand later de vrijhedencommissie stelt dat er geen adres is opgegeven waarop controle heeft kunnen plaatsvinden is
onzorgvuldig en onbegrijpelijk. Voorts wordt zonder afdoende onderbouwing gesteld dat gezien klagers gedrag de directeur geen vertrouwen heeft in een goed verloop van de strafonderbreking. Dit terwijl onder het kopje “samenvatting functioneren in de
inrichting” staat: “Betrokkene functioneert daarbij naar behoren op de afdeling EZV’’. Daarnaast staat er dat in het Justitieel Complex Zaanstad, zowel in de PPC als op de afdeling EZV geen positieve urinecontroles zijn afgenomen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft eerder eenzelfde verzoek tot strafonderbreking gedaan dat op 1 september 2016 is afgewezen. Zowel in het eerdere verzoek als in de bestreden beslissing worden door klager geen onderbouwende stukken overgelegd. De noodzaak tot
strafonderbreking wordt onvoldoende aangetoond. Tevens wordt onvoldoende aangetoond waarom klager in persoon zaken moet regelen buiten de inrichting.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het Justitieel Complex Zaanstad heeft negatief geadviseerd omdat de directeur geen noodzaak ziet in het verlenen van stafonderbreking. De aanvraag is niet volledig, er ontbreekt een duidelijk verblijfadres en er heeft geen controle op
het adres kunnen plaatsvinden. Bovendien is er onvoldoende aangetoond dat de aanwezigheid van klager noodzakelijk is. Gezien zijn gedrag, onder andere de reden van zijn overplaatsing in het verleden, heeft de directeur geen vertrouwen in een goed
verloop van de strafonderbreking.
Het OM heeft negatief geadviseerd, want ziet geen gronden voor strafonderbreking en acht het verzoek onvoldoende onderbouwd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 19 jaar en 6 maanden met aftrek, wegens moord. Aansluitend dient hij een tenuitvoerlegging voorwaardelijke gevangenisstraf van 42 dagen te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of
omstreeks
16 januari 2019.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Klager
heeft strafonderbreking verzocht om zijn belangen te kunnen (laten) behartigen inzake de verdeling van de erfenis van zijn in Turkije overleden vader. Zowel de directeur van het Justitieel Complex Zaanstad als het OM heeft negatief geadviseerd ten
aanzien van het verzoek om strafonderbreking. Klagers verzoek is niet onderbouwd met stukken waaruit de noodzaak tot strafonderbreking blijkt. Niet duidelijk is waarom het noodzakelijk is dat klager langere tijd buiten de inrichting verblijft om
aanspraak te kunnen maken op zijn erfdeel. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en J.S. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 4 mei 2017

secretaris voorzitter

Naar boven