Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/4280/GA, 28 april 2017, beroep
Uitspraakdatum:28-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/4280/GA

betreft: [klager] datum: 28 april 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.G.H. van de Kamp, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 20 december 2016 van de beklagcommissie bij de locatie Roermond,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 maart 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. S.G.H. van de Kamp en
dhr. [...], juridisch medewerker bij de locatie Roermond.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel voor vier dagen, zonder televisie, wegens provocerend en agressief gedrag tijdens een transport.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager had de camera in het busje niet afgeplakt en voelde zich daarom niet geroepen de tape te verwijderen. De woordenwisseling is niet van dusdanige
aard geweest dat een straf zoals geschied mag worden opgelegd. De disciplinaire straf is pas zes dagen na het aanzeggen van het rapport opgelegd. Dit is onvoldoende tijdig. Het rapport van bevindingen van DV&O is op 26 oktober 2016 opgemaakt. De
directeur stelt dat hij het rapport pas op 1 november 2016 heeft ontvangen. Uit het rapport van bevindingen blijkt dat gedurende het transport telefonisch contact is opgenomen met de inrichting. De informatie was derhalve al bekend.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het is onduidelijk waarom de directeur het rapport zo laat heeft ontvangen. De termijnoverschrijding is verschoonbaar. Het aanzeggen van het
rapport
door een medewerker van DV&O is conform artikel 50 van de Pbw geschied.

3. De beoordeling
Op grond van het bepaalde in artikel 50, tweede lid van de Pbw beslist de directeur zo spoedig mogelijk nadat hem verslag is gedaan over het opleggen van een disciplinaire straf. De zorgvuldigheid vereist dat die afhandeling binnen 24 uur na het
aanzeggen van het verslag geschiedt. Van die termijn kan alleen worden afgeweken, indien daarvoor goede gronden zijn. In dit geval is het tijdsverloop tussen het aanzeggen van het verslag en de afhandeling daarvan door de directeur meer dan 24 uren, nu
het schriftelijk verslag is aangezegd op 26 oktober 2016 en de directeur op 1 november 2016 heeft beslist tot het opleggen van de straf. De directeur heeft aangevoerd dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat hij pas op 1 november 2016 het
rapport van bevindingen van DV&O heeft ontvangen. De beroepscommissie acht deze onderbouwing onvoldoende en neemt daarbij in overweging dat het rapport van bevindingen is gedateerd op 26 oktober 2016 en dat DV&O tevens mondeling bij aankomst in de
inrichting het incident en de aanzegging aan de inrichting heeft gemeld. De bestreden beslissing van de directeur is daarom genomen in strijd met het wettelijk voorschrift van artikel 50, tweede lid, van de Pbw. Het beroep zal derhalve gegrond worden
verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, ziet de beroepscommissie aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. Bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming is van belang de vraag of de
directeur in redelijkheid heeft kunnen komen tot de bestreden beslissing. In het dossier bevindt zich een schriftelijk verslag van een betrokken medewerker van DV&O, waarin gedetailleerd is beschreven wat, volgens de medewerker, op 26 oktober 2016
tijdens het transport is gebeurd. De beroepscommissie ziet geen aanleiding aan de inhoud van dit verslag te twijfelen en acht dan ook aannemelijk dat klager zich heeft gedragen op de wijze als in het schriftelijk verslag is vermeld. Nu dit gedrag
onverenigbaar is met de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, kan de beslissing van de directeur aan klager de bestreden disciplinaire straf op te leggen niet als onredelijk of onbillijk
worden aangemerkt. Nu de directeur de bestreden beslissing dus in redelijkheid heeft kunnen nemen, zal de beroepscommissie een lagere tegemoetkoming toekennen dan in het geval de beslissing onredelijk of onbillijk zou zijn geacht. Zij zal aan klager
een
tegemoetkoming van € 10,= toekennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 28 april 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven