Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/4262/GA en 17/0242/GA, 28 april 2017, beroep
Uitspraakdatum:28-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/4262/GA en 17/0242/GA

betreft: [klager] datum: 28 april 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de uitspraken van 9 december 2016 en 9 januari 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Zuyder Bos,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 maart 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, is gehoord klager, bijgestaan door mr. M. Aziz, juridisch medewerker.
De directeur van de locatie Zuyder Bos heeft op 27 maart 2017 schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting van de beroepscommissie te verschijnen en heeft schriftelijk op het beroepschrift gereageerd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagrechter
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde –:
a. de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel voor een dag, ingaande op 29 augustus 2016, wegens werkweigering (16/4262/GA en 2016/698);
b. de oplegging van een disciplinaire straf, ingaande op 31 augustus 2016, wegens werkweigering (16/4262/GA en 2016/698);
c. de uitsluiting van het dagprogramma op 6 september 2016 wegens ziekmelding (16/4262/GA en 2016/719);
d. de uitsluiting van het dagprogramma op 8 september 2016 en 12 september 2016 wegens ziekmelding (16/4262/GA en 2016/723);
e. de bejegening van klager door een medewerker en de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel voor drie dagen, waarvan twee dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee maanden, wegens
verbale agressie naar een medewerker (17/0242/GA en 2016/847).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ter zitting heeft klager het beroep ten aanzien van de onderdelen c. en d. ingetrokken.
Ten aanzien van de onderdelen a. en b. wordt aangevoerd dat aan klager twee disciplinaire straffen zijn opgelegd wegens werkweigering. Klager was wel gemotiveerd om te werken. Tijdens zijn werkzaamheden op de afdeling metaal heeft klager dagelijks
gevraagd om werkschoenen. Deze waren niet beschikbaar in klagers maat en deze zijn gedurende de periode dat klager op de afdeling metaal werkte ook niet binnengekomen. De directeur stelt ten onrechte dat geen werkschoenen nodig zijn voor het werken met
beugels. De beugels beschikken over metalen, puntige voorwerpen. De beugels gaan per 50 in een doos en deze dozen worden op een pallet gezet, waar ongeveer 90 dozen op passen. De pallet moet vervolgens verplaatst worden. Op slechts enkele meters van
klagers werkplek stonden bovendien zware machines voor metaalbewerking. Voor dit soort werkzaamheden zijn werkschoenen noodzakelijk volgens de Arbowet. In de werkzaal droegen niet alle gedetineerden werkschoenen, maar daarvan werd niets gezegd. Ter
zitting wordt namens klager een verklaring overgelegd van een medegedetineerde die verklaart dat klager meermalen heeft verzocht om werkschoenen, maar dat geen werkschoenen in klagers maat aanwezig waren en dat ze besteld moesten worden. Klager heeft
zijn eigen schoenen gedragen en een daarvan is door de werkzaamheden beschadigd geraakt.

Ten aanzien van onderdeel e: klager mocht ter zitting van de beklagrechter geen getuigen oproepen en dit gaf hem het gevoel dat medewerker M. in bescherming werd genomen. Aan klager is ten onrechte een disciplinaire straf opgelegd. Klager is
aangevallen
door de medewerker. In de ruimte waren ongeveer zeven medegedetineerden en vier medewerkers aanwezig. In de ruimte staan lange tafels met computers daarop, boekenkasten en er is een kantoortje. Tijdens het incident stond klager in de deuropening van
het
kantoortje. Klager heeft één keer per week een uur onderwijs, maar komt vaker in de ruimte, voor bijvoorbeeld een belafspraak. Klager heeft één keer eerder een discussie gehad met dezelfde medewerker over hetzelfde onderwerp, kort voor het onderhavige
incident. Hij is toen weggegaan. Andere medegedetineerden hebben verklaard eveneens problemen met de betreffende medewerker te hebben. Ze gaat niet netjes met het personeel en met de gedetineerden om.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ten aanzien van de onderdelen a. en b. heeft de werkmeester volgens de directeur aangegeven dat klager wel degelijk werkschoenen heeft gedragen. De
mogelijkheid tot het dragen van beschermde materialen was er dus wel. Aan het begin van zijn werkperiode heeft klager een reglement moeten ondertekenen waarin hij is geïnformeerd over het dragen van beschermende materialen. Het is niet waar dat aan
klager geen juiste werkkleding is aangeboden.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Aan klager is op 29 augustus 2016 een disciplinaire straf opgelegd. In de beschikking van de disciplinaire straf staat vermeld dat klager heeft verzocht om werkschoenen, maar dat de werkzaamheden die klager diende uit te voeren, geen werkschoenen
vereisten. Klager is vervolgens naar de afdeling gestuurd, toen hij aan de tafel zat zonder iets te doen. In het verweer van 27 maart 2017 heeft de directeur aangevoerd dat klager wel werkschoenen heeft gedragen en dat hij hiervoor zelfs een reglement
heeft moeten ondertekenen. Deze verklaring spoort niet met wat is vermeld in de beschikking van de straf. Onvoldoende duidelijk is dan ook op grond waarvan de disciplinaire straf aan klager is opgelegd. Om die reden zal de beroepscommissie het beroep
gegrond verklaren. Zij zal de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Aan klager zal een tegemoetkoming van € 7,50 worden toegekend.

Ten aanzien van onderdeel b. overweegt de beroepscommissie als volgt. In het klaagschrift beklaagt klager zich, naast het rapport van 29 augustus 2016, over een rapport van 31 augustus 2016, eveneens wegens werkweigering. De beklagrechter heeft op dit
onderdeel beslist en heeft daarbij verwezen naar een schriftelijk rapport dat aan de disciplinaire straf ten grondslag lag. Zowel het schriftelijk verslag als de beschikking van de disciplinaire straf ontbreekt in het dossier. Ook ambtshalve navraag
bij
zowel de commissie van toezicht van de locatie Zuyder Bos als de inrichting heeft niets opgeleverd. Voldoende aannemelijk is dat daadwerkelijk een disciplinaire straf aan klager is opgelegd, gelet op vorengaande en tevens gelet op het verweer van de
directeur van 27 maart 2017. Het schriftelijk verslag biedt de grondslag voor de strafoplegging en de bevindingen moeten daarom kenbaar zijn aan (de gedetineerde voorafgaand aan de strafoplegging en aan) de beklag- en beroepscommissie bij de
behandeling
van een tegen die strafoplegging ingediende klacht. Nu zowel het schriftelijk verslag als de beschikking van de straf ontbreekt, moet worden geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat er gronden voor het opleggen van een disciplinaire straf waren.
Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Aan klager zal een tegemoetkoming van € 5,= worden toegekend.

Ten aanzien van onderdeel e. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet kan leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Nu klager het beroep ten aanzien van de onderdelen c. en d. ter zitting heeft ingetrokken, behoeven deze onderdelen niet onderworpen te worden aan een beslissing van de beroepscommissie.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 7,50 toekomt.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 5,= toekomt.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel e. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
De beroepscommissie beslist niet op het beroep ten aanzien van onderdeel c. en d., nu klager het beroep inzake deze onderdelen heeft ingetrokken.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 28 april 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven