Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/4181/GA, 28 april 2017, beroep
Uitspraakdatum:28-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/4181/GA

betreft: [klager] datum: 28 april 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 december 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 maart 2017, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.W.E. Luiten, en dhr. [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Vught. Als toehoorder was aanwezig
mw. [...], stagiaire bij het advocatenkantoor van klagers raadsman.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet in de gelegenheid gesteld worden met de raadsman te telefoneren.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd. Op het moment dat aan klager de beschikking van de straf werd uitgereikt, is hij direct
ingesloten en niet, althans niet tijdig, in de gelegenheid gesteld telefonisch contact met de raadsman op te nemen. Klager heeft gedurende de tenuitvoerlegging van de straf meermalen verzocht te mogen telefoneren met zijn raadsman, ook op vrijdag 21
oktober 2016. Hoewel klager alsnog binnen zeven dagen contact met zijn raadsman heeft kunnen opnemen, waardoor tijdig tegen de disciplinaire straf geageerd kon worden, is hem de mogelijkheid ontnomen een schorsingsverzoek in te dienen, want ten tijde
van het telefonisch contact had hij de straf al volledig ondergaan. Er was sprake van noodzaak en gelegenheid voor telefonisch contact met de raadsman. Het al dan niet bestaan van nadeel voor klager had zich kunnen vertalen in de vraag naar een
financiële compensatie. Tussen het aanzeggen van het rapport en het uitreiken van de beschikking bestond nog geen noodzaak met de raadsman te bellen, omdat nog geen straf was opgelegd. Uit het dagprogramma van 20 oktober 2016 blijkt dat na de
insluiting
voldoende gelegenheid bestond klager te laten bellen, want tussen 17.45 uur en 20.30 uur waren twee activiteitenblokken gepland. Indien klager op donderdag in de gelegenheid was gesteld te telefoneren met de raadsman, had wellicht wel tijdig op het
schorsingsverzoek verweer gevoerd en vervolgens beslist kunnen worden. Normaliter wordt, in het geval niet kan worden vastgesteld of een gedetineerde daadwerkelijk een verzoek heeft gedaan, meer gewicht toegekend aan de verklaring van de directeur
daarover. In de onderhavige situatie kon klager geen verzoek registreren, want hij was ingesloten.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is op donderdag 20 oktober 2016 omstreeks 16.35 uur in de strafcel geplaatst. Het dagprogramma eindigt om 17.00 uur en er is dan geen
gelegenheid meer te bellen. Er was geen enkele reden de dag daarna telefonisch contact te weigeren, maar klager heeft daartoe op vrijdag geen verzoek gedaan. Hij had daarom wel opnieuw moeten vragen; het verzoek van donderdag blijft niet automatisch
van
kracht. In het algemeen worden geweigerde verzoeken genoteerd. Daarvan was geen sprake. Dat klagers verzoek op donderdag is geweigerd vanwege tijdsgebrek, is niet genoteerd. Geweigerde verzoeken vanwege tijdsgebrek worden overigens niet standaard
genoteerd. Op een eventueel schorsingsverzoek had de directeur pas op maandag kunnen reageren. In de praktijk had het dus geen verschil gemaakt, als klager op vrijdag daarover telefonisch contact had kunnen opnemen met zijn raadsman. Door het aanzeggen
van het rapport kon klager een sanctie verwachten en derhalve had hij voor de daadwerkelijke oplegging daarvan al met zijn raadsman kunnen bellen.

3. De beoordeling
In artikel 39, vierde lid, van de Pbw is (onder meer) bepaald dat de gedetineerde in staat wordt gesteld met de in artikel 37, eerste lid, van de Pbw genoemde personen en instanties telefonisch contact te hebben, indien hiervoor de noodzaak en de
gelegenheid bestaat. Een van de in artikel 37, eerste lid, van de Pbw genoemde personen is de rechtsbijstandverlener (i.c. de advocaat). Uit de beschikking van de disciplinaire straf maakt de beroepscommissie op dat klager op 20 oktober 2016 omstreeks
16.35 uur is ingesloten. Dat is, in dit geval, voldoende om de noodzaak voor telefooncontact met de raadsman aannemelijk te maken. Nu echter het dagprogramma voor de gedetineerden omstreeks 17.00 uur eindigt, acht de beroepscommissie voldoende
aannemelijk dat geen gelegenheid bestond klager op dat moment te laten telefoneren. In zoverre zal het beroep ongegrond worden verklaard.

Klager heeft aangevoerd dat hij gedurende de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf meermalen heeft verzocht om telefonisch contact met zijn raadsman, ook op vrijdag 21 oktober 2016. De directeur heeft aangevoerd dat er geen reden was telefonisch
contact met de raadsman te weigeren, maar dat geen verzoek van klager bekend was. Nu klager was ingesloten als gevolg van een disciplinaire straf en hij in dat kader op donderdag 20 oktober 2016 ook had verzocht om telefonisch contact met zijn
raadsman,
acht de beroepscommissie aannemelijk dat klager dit verzoek op vrijdag wederom heeft gedaan. Los daarvan stond het verzoek van donderdag nog. De noodzaak van contact met zijn raadsman bestond nog steeds. Dat geen gelegenheid voor telefonisch contact
bestond, is niet aannemelijk geworden. De beroepscommissie zal derhalve in zoverre het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Zij acht termen aanwezig voor het toekennen van een
tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van het niet in de gelegenheid worden gesteld om te telefoneren met de raadsman op donderdag 20 oktober 2016 en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 5,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 28 april 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven