Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0427/GM, 26 april 2017, beroep
Uitspraakdatum:26-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/427/GM

betreft: [klager] datum: 26 april 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts en-psycholoog verbonden aan het justitieel complex (j.c.) Schiphol,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 26 januari 2017 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 april 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is klager gehoord.

De inrichtingsarts en -psycholoog van het justitieel complex Schiphol zijn niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in de verzoeken om bemiddeling aan de medisch adviseur van 9, 10 en 14 januari 2017, betreft:
a. het niet verstrekken van de juiste medicatie,
b. het niet (tijdig) gezien worden door de inrichtingspsycholoog en
c. de weigering om klager een contra-indicatie voor verblijf in een meerpersoonscel (mpc)
te verstrekken.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd. In het j.c. Schiphol heeft een gedetineerde met wie hij een mpc deelde getracht deze in brand te steken. Hij heeft ook met een andere medegedetineerde op een mpc verbleven die een slaapstoornis had, dag en nacht
heen en weer liep in de mpc en zei dat hij zichzelf ‘wat aan kon doen’. Klager heeft met twee heel rare mensen in een cel gezeten. Klager wilde een indicatie voor een eenpersoonscel (epc). Om die reden wilde hij met de inrichtingspsycholoog spreken.
Hij
heeft wel een gesprek met de inrichtingspsycholoog, een Cubaanse mevrouw, gehad. Dit was op 17 januari 2017. Hem is gezegd dat hij een contra-indicatie voor een mpc zou krijgen als hij zijn klacht zou intrekken. Hij is op 25 januari 2017 overgeplaatst
naar de locatie Zwaag. Inmiddels verblijft hij in de penitentiaire inrichting Almere. Vóór zijn detentie in j.c. Schiphol gebruikte hij twee Oxazepam en zes Diazepam. In j.c. Schiphol kreeg hij eerst niets en daarna kreeg hij er maar drie pillen van
tien milligram. De medicatie is niet afgebouwd maar gestopt. De informatie van de medische dienst klopt niet. Er was een belangrijke indicatie voor een epc-plaatsing. Klager klaagt niet over de verstrekking van Diclofenac en Paracetamol. De gegevens
van
de apotheek als vermeld in klagers medische informatie kloppen niet. Hij wordt niet eerlijk behandeld. Klager heeft zijn medicatie niet voor niets. Details over zijn medicatie kan hij niet verstrekken omdat hij het verkeerde dossier bij zich heeft. Hij
wil in hoger beroep.

Het Hoofd Zorg van j.c. Schiphol heeft het volgende standpunt ingenomen.
Op 20 december 2016 was er rookontwikkeling in een magnetron op klagers mpc. Er was een doekje door een medegedetineerde achtergelaten in de magnetron. Er was geen sprake van brandstichting. Zelfmoordneigingen van een celgenoot zijn niet bekend bij de
medische dienst. Op 12 januari 2017 is klager gezien door de inrichtingsarts in verband met een verwijzing naar de inrichtingspsycholoog en in verband met een epc-indicatie. Voor het bespreken van zijn angstklachten is klager doorverwezen naar de
inrichtingspsycholoog. Voordat hij kon worden opgeroepen door de inrichtingspsycholoog is hij overgeplaatst naar de locatie Zwaag. Klager heeft de juiste stap gezet door te proberen zijn zorg te bespreken met de inrichtingspsycholoog. Het is aan de
inrichtingspsycholoog om te bepalen of klager een contra-indicatie heeft voor een mpc.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat uit de stukken en met name de medische informatie volgt dat klager op 12 januari 2017 bij de inrichtingsarts heeft aangegeven dat hij wilde spreken met de inrichtingspsycholoog en in een epc wenste te worden
geplaatst.
Klager is door de inrichtingsarts doorverwezen naar de inrichtingspsycholoog en is besproken in het MDO op 16 januari 2017. Het MDO zag op dat moment geen aanwijzingen om klager in een epc te plaatsen. Door de medisch adviseur is gesteld dat het aan de
inrichtingspsycholoog is om een contra-indicatie af te geven voor een mpc en dat klager daarover niet heeft gesproken met de inrichtingspsycholoog omdat hij voordat dit gesprek kon plaatsvinden is overgeplaatst. Volgens klager heeft hij op 17 januari
2017 wel een gesprek gehad met de inrichtingspsycholoog over zijn angstklachten. Wat hier ook van zij: vaststaat dat klager op korte termijn zou worden overgeplaatst en dat vóór zijn vertrek op 25 januari geen epc-indicatie is afgegeven aangezien het
MDO daar op dat moment geen aanwijzingen voor aanwezig zag. Uit de his-informatie volgt voorts dat klager bij binnenkomst in de inrichting heeft opgegeven tweemaal 50 mg. Oxazepam en zesmaal daags 10 mg. Diazepam te gebruiken. Uit klagers medische
gegevens volgt dat deze medicatie is afgebouwd, hetgeen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De beroepscommissie is
het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts en -psycholoog niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 van de Pm neergelegde norm. Het beroep zal daarom ongegrond worden
verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, dr. dr. ing. C.J. Ruissen en drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 26 april 2017.
secretaris voorzitter

Naar boven