Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1049/GV, 25 april 2017, beroep
Uitspraakdatum:25-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/1049/GV

betreft: [Klager] datum: 25 april 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 maart 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op 6 april 2017 is een reactie van klagers raadsman op het
verweerschrift van de Staatssecretaris van 3 april 2017 bij de Raad binnengekomen. Op 7 april 2017 is een reactie van klager op het verweerschrift van 3 april 2017 bij de Raad binnengekomen. Beide reacties zijn aan de Staatssecretaris verzonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De Staatssecretaris heeft de negatieve adviezen van het Openbaar Ministerie (OM) en de politie blindelings overgenomen. De bezwaren die aan de bestreden beslissing ten grondslag liggen, kunnen – zoals de beroepscommissie reeds overwoog in klagers
eerdere beroepszaak met kenmerk 16/3240/GB – een afwijzing van klagers verzoek niet rechtvaardigen. Dat klager volgens de Staatssecretaris niet over een aanvaardbaar verlofadres zou beschikken, kan een afwijzing van zijn verlofaanvraag evenmin
rechtvaardigen. Uit het advies van de politie van 5 februari 2017 blijkt niet dat de politie het verlofadres uitdrukkelijk afkeurt. De Staatssecretaris heeft het standpunt dat het verlofadres niet aanvaardbaar zou zijn niet met concrete feiten en
omstandigheden onderbouwd. Daarenboven heeft de reclassering het door klager opgegeven adres in haar advies van 31 januari 2017 geschikt geacht voor verblijf gedurende deelname aan een penitentiair programma (p.p.). Klager heeft in 2006-2007 met goed
gevolg verlof genoten en tevens een p.p. met goed gevolg afgerond. Hij heeft zich nimmer schuldig gemaakt aan ontvluchting en is bereid zich aan alle bijzondere voorwaarden te houden die aan het verlenen van verlof zouden kunnen worden verbonden.
Voorts
beschikt hij over een woning en toekomstig werk, heeft hij familie die in Nederland woont en een vriendin die rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De Staatssecretaris heeft ten onrechte geen acht geslagen op het feit dat het Multidisciplinair
Overleg
en de directeur van de locatie Zuyder Bos een overplaatsing naar een zeer beperkt beveiligde inrichting ondersteunen. Klager heeft, mede vanwege zijn lage strafrestant en goede gedrag in de inrichting, recht op en belang bij verlof in het kader van
zijn
resocialisatie.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Ingevolge artikel 4 onder j van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) wordt verlof geweigerd indien een aanvaardbaar verlofadres ontbreekt. Uit de aanvullende verklaring van de politie van 28 maart 2017 blijkt dat de politie
negatief adviseert over klagers verlofaanvraag vanwege het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres. De Staatssecretaris is van dit advies uitgegaan. Het OM adviseert bovendien negatief over klagers verlofaanvraag. De Staatssecretaris erkent dat aan
de bestreden beslissing ten onrechte het ernstige vermoeden ten grondslag is gelegd dat klager zich aan zijn detentie zal onttrekken, nu dit niet feitelijk is onderbouwd. Het feit dat de reclassering het door klager opgegeven verlofadres geschikt heeft
geacht voor verloven in het kader van een gestapeld detentietraject en dat klager reeds eerder met goed gevolg verlof heeft genoten en een p.p. heeft afgerond, laat onverlet dat klager thans niet over een aanvaardbaar verlofadres beschikt.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Zuyder Bos heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag vanwege de onduidelijkheden omtrent het verlofadres, het feit dat de reclassering geen inschatting van het recidiverisico heeft kunnen maken en de vrees
van het OM dat klager zich aan de detentie zal proberen te onttrekken.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem-Leeuwarden heeft eerder negatief geadviseerd over klagers verzoek tot detentiefasering vanwege de nog lopende behandeling van klagers strafzaak in hoger beroep en in het kader daarvan de vrees voor
beïnvloeding van getuigen. In het kader van de onderhavige procedure persisteert de advocaat-generaal bij het eerder uitgebrachte negatieve advies.
De politie heeft het verlofadres geverifieerd, maar niet in orde bevonden.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaren met aftrek, wegens opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De fictieve einddatum van klagers detentie is vastgesteld op 6 april 2018.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de
maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

De beroepscommissie stelt vast dat de afwijzing van klagers verlofaanvraag thans enkel nog op het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres is gebaseerd. Namens de Staatssecretaris wordt gesteld dat de politie negatief adviseert aangaande het als
verlofadres opgegeven adres, zodat klager ingevolge artikel 4 onder j van de Regeling niet voor verlof in aanmerking zou komen. Uit de verklaring van de politie van 28 maart 2017 blijkt echter naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende dat de
politie het verlofadres onaanvaardbaar acht. Uitsluitend is beschreven wie daar is aangetroffen. De politie heeft verzocht om bij toekenning van het verlof daaraan als bijzondere voorwaarde een meldplicht op het politiebureau te verbinden en de politie
op de hoogte te stellen van de verlofdatum.

Gelet op het vorenstaande heeft de Staatsecretaris de verklaring van de politie van 28 maart 2017 niet zonder meer als een negatief advies kunnen aanmerken en zodoende de afwijzing van klagers verlofaanvraag niet kunnen baseren op het ontbreken van een
aanvaardbaar verlofadres. Aan de bestreden beslissing kleeft een motiveringsgebrek, zodat deze niet in stand kan blijven en het beroep gegrond zal worden verklaard. De Staatssecretaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met
inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 25 april 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven