Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/4244/GA, 25 april 2017, beroep
Uitspraakdatum:25-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/4244/GA

betreft: (klager) datum: 25 april 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N. El Farougui, namens

(...), verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 1 december 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 maart 2017, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klager, de heer (...), plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Lelystad en de heer (...), juridisch medewerker bij die inrichting.

Blijkens een e-mailbericht van mr. El Farougui, gedateerd 8 maart 2017, staat zij klager in de onderhavige beroepszaak niet langer bij als raadsvrouw.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft: a. een ordemaatregel van veertien dagen afzondering in een afzonderingscel; b. het verzoek van de p.i. Lelystad om klager over te plaatsen naar een andere penitentiaire inrichting.

De beklagcommissie heeft het beklag ten aanzien van onderdeel a. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. De beklagcommissie heeft geen uitspraak gedaan inzake onderdeel b.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.
Het was slechts een gerucht dat op 16 augustus 2016 een wapen bestemd voor klager over de buitenmuur van de p.i. zou worden gegooid. Aanwijzingen dat dit werkelijk zou gebeuren waren er niet. Klager, die problemen had met een medegedetineerde, weet
zeker dat het gerucht door die medegedetineerde in het leven is geroepen. Deze medegedetineerde staat bekend als de ‘snitch’ van de afdeling en heeft ook andere gedetineerden nare streken geleverd. Dit is bekend bij het personeel en de melding had dus
als onbetrouwbaar moeten worden gekwalificeerd. Op de datum waarop volgens het gerucht een wapen over de muur gegooid had zullen worden, is niets aangetroffen. Toen op 16 augustus bekend werd dat er geen wapen over de muur was gegooid, had de plaatsing
in afzondering opgeheven moeten worden. De plaatsing in afzondering duurde zelfs nog voort na de overplaatsing naar de p.i. Nieuwegein. De duur van de opgelegde ordemaatregel is niet proportioneel en de overplaatsing ook niet. Minder ingrijpende
maatregelen waren mogelijk geweest.
De beklagcommissie is voorbijgegaan aan de mogelijkheid om andere ordemaatregelen dan overplaatsing in te zetten. De omstandigheden van onderhavig geval rechtvaardigen niet het uiterste middel van overplaatsing.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.
De directeur heeft tweemaal een aanwijzing ontvangen vanuit de groep gedetineerden, dat er op de genoemde datum een wapen over de muur zou worden gegooid. De informatie was serieus en gedetailleerd en het is daadwerkelijk mogelijk iets over de muur te
gooien. De informatie die vanuit de bron verstrekt werd, is als betrouwbaar bestempeld. Het was dan ook zaak de meldingen serieus te nemen. Klager verblijft in detentie vanwege een mediagevoelige strafzaak. Van de zijde van de directeur is onderzoek
verricht en het GRIP is geraadpleegd. Vanuit het GRIP kwam het advies de meldingen serieus te nemen. De meldingen hebben voor veel onrust gezorgd onder het personeel. Er is een zorgvuldige belangenafweging gemaakt en met deze kwestie is zeker niet
lichtzinnig omgegaan. Dat de plaatsing in afzondering voortduurde na 16 augustus heeft niets met verder onderzoek te maken, maar hangt samen met de omstandigheid dat klager in afwachting was van een overplaatsingsbeslissing door de
selectiefunctionaris.

3. De beoordeling
a. Ten aanzien van de oplegging aan klager van de ordemaatregel van veertien dagen afzondering in een afzonderingscel overweegt de beroepscommissie als volgt.
Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Pbw, in verbinding met artikel 23, eerste lid onder a, van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde voor de duur van ten hoogste twee weken in afzondering te plaatsen indien dit in het belang van de
handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is.

De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er reële aanwijzingen waren dat op 16 augustus 2016 een wapen, bestemd voor klager, over de muur van de inrichting zou worden gegooid en dat er voldoende
aanleiding was de zaak serieus te nemen. Gelet hierop kon de directeur in redelijkheid beslissen om klager, in het kader van het noodzakelijke onderzoek, in afzondering te plaatsen. Klager heeft, alvorens op 19 augustus 2016 te worden overgeplaatst,
vijf dagen in afzondering verbleven. De duur van dit verblijf is, gelet op de omstandigheden van het geval, niet onredelijk lang geweest. Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal in
zoverre worden bevestigd met verbetering van de gronden.
De omstandigheid dat de plaatsing in afzondering nog enkele dagen heeft voortgeduurd na de overplaatsing van klager naar de p.i. Nieuwegein, is niet het gevolg van een beslissing van de directeur van de p.i. Lelystad en is dan ook niet aan de orde in
het onderhavige beroep.

b. De beroepscommissie stelt vast dat de beklagcommissie geen uitspraak heeft gedaan op het gedeelte van het beklag dat ziet op de beslissing van de directeur om klager bij de selectiefunctionaris aan te bieden voor overplaatsing naar een andere
inrichting. De beroepscommissie zal wegens proceseconomische redenen als eerste en enige instantie uitspraak doen. De beroepscommissie overweegt dat de beslissing van de directeur om klager aan te bieden voor overplaatsing naar een andere inrichting,
gelet op de omstandigheden van het geval, niet onbegrijpelijk is. Het beklag zal in zoverre dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie:
a. verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met verbetering van de gronden;
b. verklaart het beklag, voor zover dit betrekking heeft op de beslissing klager aan te bieden voor overplaatsing naar een andere p.i., ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Schagen M.A., leden, in tegenwoordigheid van
mr. M.I. Jansen, secretaris, op 25 april 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven