Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/4281/GA, 25 april 2017, beroep
Uitspraakdatum:25-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/4281/GA

betreft: [klager] datum: 25 april 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.P.W. Nijboer, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 december 2016 van de beklagcommissie bij Detentiecentrum Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 maart 2017, gehouden in Justitieel Complex Zaanstad, is klagers raadsman mr. J.P.W. Nijboer gehoord.
De directeur van Detentiecentrum Rotterdam heeft schriftelijk bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Klager heeft aftstand gedaan van het recht ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing tot plaatsing van klager op een meerpersoonscel (DT-2016-000112).

De beklagcommissie heeft het beklag formeel gegrond en materieel ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager acht zichzelf vanwege zijn psychische gesteldheid niet geschikt voor plaatsing op een meerpersoonscel. Hij heeft onder meer suïcidale gedachten. Tijdens een eerdere detentie (2014) is hij op een eenpersoonscel geplaatst. Hij is toen doorverwezen
naar De Waag.
Op 3 maart 2016 heeft klager aangegeven niet geschikt te zijn voor plaatsing op een meerpersoonscel. Op 8 maart 2016 is hij in de afzonderingscel geplaatst, omdat hij plaatsing op een meerpersoonscel weigerde. Op 10 maart 2016 is hij alsnog (onder
protest) op een meerpersoonscel geplaatst. De directeur stelt dat twee psychologen klager hebben gezien en gesproken en hem geschikt hebben bevonden voor plaatsing op een meerpersoonscel. De directeur heeft hiervan echter geen schriftelijke
verslaglegging overgelegd, hoewel de beklagcommissie hierom had verzocht, zodat dit voor klager niet valt te verifiëren. Onduidelijk is volgens klager bovendien of hij nu door één of meer psychologen is gesproken. Klager is van mening dat de directeur
tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht zodat de beklagcommissie het beklag ook materieel gegrond had dienen te verklaren.
Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst klager naar RSJ 12 juli 2016, 16/1050/GA. Klager verblijft op dit moment in de penitentiaire inrichting Dordrecht op een eenpersoonscel.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk – zakelijk weergegeven – toegelicht.
De directeur persisteert in beroep bij zijn in beklag ingenomen standpunt. Klager is door de medische dienst gesproken en gezien. De medische dienst zag geen medische redenen voor plaatsing van klager op een eenpersoonscel. Ook is klager door twee
psychologen gesproken en gezien. Beide psychologen waren, afzonderlijk van elkaar, van mening dat geen contraindicatie aanwezig was voor plaatsing op een meerpersoonscel. De directeur is van mening dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan.

3. De beoordeling
Gelet op artikel 11a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden beslist de directeur omtrent de plaatsing van gedetineerden in een meerpersoonscel. In het tweede lid van dit artikel worden de gronden voor ongeschiktheid
genoemd. Blijkens de nota van toelichting bij dit artikel (Stcrt. 13 september 2004, nr. 175, p. 15) geldt als uitgangspunt dat een gedetineerde in aanmerking komt om een verblijfsruimte te delen, tenzij is gebleken van factoren en omstandigheden die
zich daartegen verzetten. Deze zullen voldoende ernstig moeten zijn om daadwerkelijk af te zien van samenplaatsing. Een belangrijke rol is in dit verband weggelegd voor de medische dienst.

De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur heeft mogen afgaan op het advies van de medische dienst. Bovendien is klager gezien door twee psychologen. De omstandigheid dat hiervan geen verslag is opgemaakt doet hieraan naar het oordeel van de
beroepscommissie niet af, nu klager zijn standpunt dat hij last heeft van psychische problemen slechts zeer summier heeft onderbouwd. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.M. Boone, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 25 april 2017

secretaris voorzitter

Naar boven