Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3831/GA, 24 april 2017, beroep
Uitspraakdatum:24-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

Uitspraak

nummer: 16/3831/GA

betreft: [klager] datum: 24 april 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 7 november 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 maart 2017, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Lelystad, is gehoord [...], juridisch medewerker bij de p.i. Ter Apel. Na de zitting bleek de raadsvrouw van klager, mr. E. van der Gulik, aanwezig te zijn.
Mr. Van der Gulik is toen alsnog gehoord namens klager.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de omstandigheid dat klager vanwege een hem opgelegde ordemaatregel gedurende drie maanden geen bezoek zonder toezicht (BZT) mocht ontvangen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.
Het BZT is ten onrechte ingetrokken. Er is geen verband tussen het aantreffen van contrabande op de cel van klager en het toestaan van BZT. De beslissing het BZT in te trekken is onvoldoende gemotiveerd en bovendien is geen belangenafweging gemaakt.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.
Een gedetineerde heeft het recht om BZT aan te vragen, maar het toestaan van BZT is een gunst. Bij het al dan niet toestaan van BZT wordt het gedrag van de betrokkene meegenomen. Dit staat ook duidelijk in de huisregels van de p.i. Ter Apel. In de cel
van klager is een aanzienlijke hoeveelheid contrabande aangetroffen. Verder heeft klager gaten in de muur geboord waarin iets verstopt had kunnen worden. Als een gedetineerde door zijn gedrag laat zien dat hij niet te vertrouwen is, kan dit zijn
mogelijkheden om BZT te ontvangen in gevaar brengen. In het geval van klager is het BZT terecht ingetrokken.

3. De beoordeling
In zijn beroepschrift noemt klager verscheidene beslissingen van de directeur waartegen hij beroep wenst in te stellen. Het beklag waarop de beklagcommissie bij de p.i. Ter Apel een beslissing heeft genomen ziet enkel op het intrekken van het BZT voor
de duur van drie maanden. De beroepscommissie stelt vast dat het beroep van klager derhalve enkel kan zien op het intrekken van het BZT en zal klager niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep voor zover het op andere beslissingen ziet dan de
intrekking
van het BZT.

Zoals blijkt uit het bepaalde in artikel 38, eerste lid, van de Pbw heeft een gedetineerde het recht gedurende ten minste één uur per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek te ontvangen. In de huisregels worden voorts regels
gesteld omtrent het aanvragen van bezoek.

Op grond van het bepaalde in artikel 3.8.1 van de huisregels van de p.i. Ter Apel bepaalt de directeur of BZT wordt toegestaan, alsmede de duur van het BZT. Wanneer een gedetineerde in het gevangenisregime verblijft, heeft hij recht op maximaal twee
uren BZT per maand. Ingevolge het vijfde lid van voornoemd artikel is het BZT mede afhankelijk van het gedrag van de gedetineerde en dient hij - om voor BZT in aanmerking te komen - in het kader van `detentie beveiliging en toezicht op maat (DBT)`
‘groen’ te scoren op alle onderdelen van ‘veiligheid en beveiliging, zorg en begeleiding’. ‘Oranje/rood’ gedrag kan inhouden dat de gedetineerde geen BZT mag ontvangen.

De beroepscommissie stelt vast dat BZT, blijkens voornoemd artikel van de huisregels, een recht is, waarbij voor de gebruikmaking aan voorwaarden dient te worden voldaan. Het recht op BZT is mede afhankelijk van het gedrag van de gedetineerde.

Onweersproken staat vast dat in de cel van klager een aanzienlijke hoeveelheid contrabande is aangetroffen en dat klager gaten in zijn muur heeft gemaakt. Dit kan naar het oordeel van de beroepscommissie worden gekwalificeerd als ‘oranje/rood’ gedrag,
waaraan consequenties verbonden kunnen worden. Van de zijde van de directeur is genoegzaam onderbouwd dat klager heeft laten zien onvoldoende met zijn vrijheden om te kunnen gaan. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur onder de gegeven
omstandigheden in alle redelijkheid heeft kunnen besluiten het BZT van klager in te trekken voor de duur van drie maanden. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie

verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover het beroep op andere beslissingen ziet dan de intrekking van het BZT,

verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met verbetering van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Schagen M.A., leden, in tegenwoordigheid van
mr. M.I. Jansen, secretaris, op 24 april 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven