Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3541/GA, 7 maart 2017, beroep
Uitspraakdatum:07-03-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3541/GA

betreft: [klager] datum: 7 maart 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.P.R. Broers, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 12 september 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. J.P.R. Broers, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek de inrichting tijdelijk te verlaten in het kader van algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag voor zover dat ziet op de gestelde onjuistheid van klagers detentiegegevens en het beklag voor het overige ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak
weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Na de tenuitvoerlegging van klagers huidige straf staat slechts 14 dagen voorlopige hechtenis open in de nog openstaande en lopende strafzaak met
parketnummer 22-002360-14. Om klager in deze zaak nog langer in voorlopige hechtenis te houden is een bevel tot gevangenhouding vereist. De advocaat-generaal heeft de vordering tot verlenging van de gevangenhouding in de lopende strafzaak ingetrokken,
omdat in eerste aanleg geen bevel tot gevangenhouding was uitgevaardigd. De einddatum van klagers detentie was dus wel bekend, nu de voorlopige hechtenis in de lopende strafzaak niet kan herleven.
De beslissing is louter gestoeld op de gegevens op de registratiekaart. Het had op de weg van de directeur gelegen om contact op te nemen met het Openbaar Ministerie over de juistheid van deze gegevens, temeer omdat de juistheid hiervan door klager
uitdrukkelijk en ondubbelzinnig wordt betwist. Klager heeft het Openbaar Ministerie herhaaldelijk verzocht de onjuistheden te herstellen, echter zonder resultaat. Per mail en telefonisch heeft het Openbaar Ministerie de gang van zaken zoals door klager
geschetst niet ontkend. De directeur beschikt dus over achterhaalde informatie.
De huidige gang van zaken is onaanvaardbaar omdat klager na vele jaren van detentie niet de mogelijkheid wordt geboden te resocialiseren. De directeur heeft het primaire doel van de detentie (resocialisatie) geheel uit het oog verloren, door na te
laten
contact op te nemen met het Openbaar Ministerie. Uit de adviezen blijkt dat de betrokken instanties positief aankijken tegen het verlenen van algemeen verlof. De politie was positief ten aanzien van regime gebonden verlof. Klager functioneert goed in
de
inrichting. In het advies van het Openbaar Ministerie over de plaatsing van klager in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i) verwijst het Openbaar Ministerie naar het feit dat geen informatie bekend is over gedragingen van klager bij toegekende
vrijheden. Eerst moet het algemeen verlof aanvangen alvorens te kunnen beoordelen hoe klager met vrijheden omgaat. Het is teleurstellend dat klager deze kans wordt ontnomen.
Mocht in de lopende stafzaak in hoger beroep voor klagers einddatum een uitspraak volgen, dan zal klager hoogstwaarschijnlijk gebruik maken van de mogelijkheid van beroep in cassatie. Klagers einddatum zal eerder worden bereikt dan een uitspraak van de
Hoge Raad op het cassatieberoep.

De directeur heeft daarop geantwoord door te verwijzen naar het voor de beklagcommissie gevoerde verweer. De directeur handelt naar de informatie die hij van het Openbaar Ministerie heeft ontvangen alsmede de wet- en regelgeving ten aanzien van de
verlening van algemeen verlof.

3. De beoordeling
Klager ondergaat thans een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van zes maanden. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 10 dagen en in totaal 35 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving
verkeersvoorschriften te ondergaan. De einddatum van klagers detentie valt op of omstreeks 30 juni 2017. Hierbij is rekening gehouden met een voorlopige hechtenis van 14 dagen in een nog openstaande strafzaak.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers aanvraag voor algemeen verlof. Op grond van artikel 14, eerste lid aanhef en onder b, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting komt een gedetineerde eerst voor algemeen verlof in
aanmerking wanneer hij, al dan niet onherroepelijk, is veroordeeld tot een vrijheidsstraf en zijn strafrestant nog ten minste drie maanden en ten hoogste een jaar bedraagt.

De beroepscommissie stelt vast dat klager een openstaande strafzaak heeft, waarvoor hij in eerste aanleg is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar. Het hoger beroep in deze strafzaak loopt nog. Uit telefonische informatie van het
ressortsparket te Rotterdam is gebleken dat de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep stond gepland voor 3 februari 2017.
Klager voert aan dat na ommekomst van de huidig tenuitvoergelegde voorwaardelijke gevangenisstraf de eerder in eerste aanleg opgelegde en later geschorste voorlopige hechtenis niet kan worden hervat. Klager meent dat de einddatum van zijn detentie vast
ligt. Wat hiervan ook zij, de beroepscommissie is van oordeel dat klager thans niet in aanmerking kan komen voor algemeen verlof vanwege de uitgebrachte adviezen.
Bij de beoordeling van verzoeken om algemeen verlof dient een belangenafweging te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het belang van
de
samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf.
De advocaat-generaal bij het ressortsparket Den Haag verwijst naar de vele malen dat klager voorwaardelijke straffen opgelegd heeft gekregen, die uiteindelijk ten uitvoer moesten worden gelegd omdat klager zich niet aan de afspraken heeft gehouden. Ook
wijst de advocaat-generaal op het feit dat het verlofadres in dezelfde stad is gelegen als waar de meeste delicten van klager zijn gepleegd. Niet is gebleken dat klager een aanvaardbaar verlofadres heeft. In het selectieadvies van 20 november 2015 van
de directeur met betrekking tot klagers detentiefasering wordt verder duidelijk dat klager gedurende de reclasseringstoezichten zijn afspraken niet nakwam. Gelet op het vorenstaande, kan de beslissing van de directeur de aanvraag voor algemeen verlof
te
weigeren bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de artikelen 4, aanhef en onder a, b, d en j van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom
ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 7 maart 2017

secretaris voorzitter

Naar boven