Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0220/GA, 19 april 2017, beroep
Uitspraakdatum:19-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/220/GA

betreft: [klager] datum: 19 april 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.C. van Paridon, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 16 januari 2017 van de beklagcommissie bij het detentiecentrum Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van het detentiecentrum Rotterdam in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klagers raadsman mr. S.C. van Paridon om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Klager is uitgezet.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de ordemaatregel van afzondering in een afzonderingscel met cameraobservatie voor de duur van vijf dagen ingaande op 23 september 2016
(DC-2016-000089).

De beklagcommissie heeft het beklag op formele gronden gegrond verklaard en klager ter zake geen tegemoetkoming toegekend en voor het overige ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Het enkele feit dat klager wellicht wat emotioneel was ten gevolge van het bericht dat hij zou worden uitgezet, maakt niet dat er noodzaak was om hem af te zonderen. Hij is afgezonderd omdat de psycholoog bang was dat klager zichzelf iets zou aandoen
nadat hij te horen had gekregen dat hij zou worden uitgezet. Dit is onvoldoende grond om te kunnen spreken van een noodzaak tot handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting. Hij heeft zich altijd netjes en rustig gedragen in de inrichting.
Ook het opleggen van cameraobservatie is onrechtmatig. De directeur heeft niet nader onderbouwd waarom cameraobservatie gerechtvaardigd was en in de uitspraak van de beklagcommissie wordt dit ook niet nader toegelicht. Verzocht wordt de uitspraak te
vernietigen, de directeur te veroordelen in de kosten van het geding en aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Klager is een ordemaatregel opgelegd van vijf dagen observatie door middel van cameratoezicht. Met de beklagcommissie is de beroepscommissie van oordeel dat het vooraf niet horen van klager een schending van een vormvoorschrift oplevert.

De afzondering met cameratoezicht wordt door de directeur gemotiveerd met de enkele mededeling dat deze plaatsing op advies van de psycholoog is geschied. De directeur heeft ter zitting van de beklagcommissie gesteld dat de deskundige en de directeur
bang waren dat klager zichzelf iets zou aandoen, dat er niet sprake is van een standaard beleid, maar dat klager moet hebben aangegeven dat hij zichzelf iets zou kunnen aandoen, dan wel dat hij bekend is met automutilatie.
Een beslissing als onderhavige dient voldoende draagkrachtig gemotiveerd te zijn. Verwijzen naar het advies van de psycholoog met als toevoeging “dat klager moet hebben aangegeven dat hij zichzelf iets zou aandoen, dan wel bekend is met automutilatie”
geeft geen blijk van een zelfstandige belangenafweging aan de zijde van de directeur. De beslissing klager in afzondering te plaatsen door middel van cameratoezicht kan dan bij onvoldoende onderbouwing niet als redelijk of billijk worden aangemerkt.
Aan klager zal een tegemoetkoming van € 50,= worden toegekend.

Overigens kent de Pbw geen veroordeling in de proceskosten.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover het de materiële ongegrondverklaring betreft, verklaart het beklag in zoverre gegrond, en bevestigt de uitspraak voor het overige.
De beroepscommissie zal klager een tegemoetkoming toekennen van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. A. van Holten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 19 april 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven