Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0832/GV, 13 april 2017, beroep
Uitspraakdatum:13-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/0832/GV

betreft: [klager] datum: 13 april 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Engwegen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 3 maart 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft verzocht om strafonderbreking omdat zijn partner zwanger is en naar alle waarschijnlijkheid in april of mei 2017 zal bevallen in Polen. Aan de wettelijke voorwaarden van artikel 40a van de
Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) heeft klager voldaan. Bovendien heeft de vrijhedencommissie positief geadviseerd. Het verzoek is enkel en alleen afgewezen omdat het Openbaar Ministerie (OM) negatief heeft geadviseerd.
Volgens
het OM betreft het een zaak waarin de bestraffing in eerste aanleg tot grote maatschappelijke commotie heeft geleid en betreft het voorts een zaak die bijzonder groot leed heeft toegebracht aan de nabestaanden van de overledenen. Echter, het feit zelf
heeft niet tot de betreffende commotie geleid, althans niet tot de meer dan gebruikelijke commotie die ontstaat nadat door een verkeersongeval doden vallen. De commotie is eerst ontstaan nadat de rechtbank aan klager een taakstraf van 120 uren oplegde
en een familielid van de slachtoffers een stoel naar de rechter gooide. Als gevolg hiervan is de zaak breed uitgemeten in de media. De commotie was in beginsel dus niet gericht op het feit, doch op de straf die was opgelegd. Voorts heeft het OM
aangegeven dat het in deze zaak niet te verantwoorden is naar de nabestaanden en de maatschappij wanneer klager slechts de helft van de hem opgelegde detentie zou ondergaan. De in hoger beroep opgelegde gevangenisstraf van vijftien maanden komt
tegemoet
aan de wens van de maatschappij. Klager is gedetineerd sinds augustus 2016 en op het moment dat zijn strafonderbreking zou aanvangen zou hij bijna negen maanden van zijn detentie hebben ondergaan. Het is dan ook onjuist dat klager op het moment van de
strafonderbreking slechts de helft van de detentie zou hebben ondergaan. Daarbij komt dat indien de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling op klager van toepassing zou zijn, deze op hetzelfde moment zou aanvangen. Klager acht het niet
redelijk dat het negatieve advies van het OM tot afwijzing van zijn verzoek heeft geleid. Dit advies kan immers in alle redelijkheid ter zijde worden geschoven. Daarnaast is als gevolg van alle commotie in de media en in de maatschappij de zaak vaak
aan
de orde geweest en ter discussie gesteld, hetgeen eveneens een punitief element bevat. Dat vormt tezamen met de ondergane detentie reden te meer om voor strafonderbreking in aanmerking te komen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De einddatum van klagers detentie is vastgesteld op 3 november 2017 en de datum voor strafonderbreking ligt op 24 maart 2017. Tijdens de rechtszaak in eerste aanleg werd klager
veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren. De vader van het overleden kindje kon niet leven met deze straf en gooide een stoel naar de rechter in de rechtszaal. Daardoor ontstond ophef over de zaak. Het OM heeft hoger beroep ingesteld en door
bovengenoemd voorval was er extra veel belangstelling van de media voor de zaak in hoger beroep. Bij besluit van 3 maart 2017 is klagers verzoek om strafonderbreking afgewezen na afweging van alle adviezen en belangen. Het belang van de nabestaanden
van
de drie overleden slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde geschokt was door het door klager gepleegde delict vormden daartoe doorslaggevende redenen. Er is een eigen afweging gemaakt na ontvangst van de adviezen en de regelgeving is daarbij in
acht
genomen. De rechtsorde was geschokt door het gepleegde delict en dat kan niet worden afgedaan met de gebruikelijke commotie die ontstaat nadat door een verkeersongeval doden vallen. Daarenboven heeft de bestraffing in eerste aanleg tot grote
maatschappelijke commotie geleid. Hetgeen de advocaat aanvoert ten aanzien van de opgelegde straf in hoger beroep brengt niet mede dat daarmee strafonderbreking te verantwoorden is. De overweging van het OM dat strafonderbreking niet te verantwoorden
is
als klager slechts de helft van de detentie heeft ondergaan, is niet overgenomen in de bestreden beslissing. Ondanks dat de advocaat in beroep heeft aangevoerd dat klagers partner in april of mei 2017 zal bevallen, ziet de Staatssecretaris geen
aanleiding om klager strafonderbreking te verlenen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te ‘s-Hertogenbosch heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking, omdat de eerdere bestraffing tot grote maatschappelijke commotie heeft geleid en omdat de zaak bijzonder groot
leed heeft toegebracht aan de nabestaanden, waarbij het niet te verantwoorden is wanneer klager slechts de helft van de hem opgelegde detentie zou hebben ondergaan.
De politie heeft zich van advies onthouden.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijftien maanden, wegens het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet; het is aan klagers schuld te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor drie personen zijn gedood. De einddatum
van
zijn detentie is thans gesteld op 3 november 2017.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Artikel 40a van de Regeling bepaalt dat aan een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft strafonderbreking voor
onbepaalde tijd kan worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat tenminste de helft van de straf is ondergaan. Aan deze strafonderbreking is de voorwaarde verbonden dat
de
vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de nota van toelichting bij dit artikel wordt duidelijk dat er redenen kunnen zijn die zich tegen het verlenen van een strafonderbreking verzetten. Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld de belangen
van de slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde was geschokt door het door de vreemdeling gepleegde delict (Stcrt. 11 april 2012, 7141).

De opneming van de mogelijkheid van strafonderbreking aan vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland vloeit voort uit de wijziging van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (Stb. 2011, 545). Op grond van artikel 15, derde
lid,
onder c, van het Wetboek van Strafrecht komen veroordeelde vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 niet (langer) in aanmerking voor de regeling van de voorwaardelijke
invrijheidstelling. Blijkens de toelichting bij deze wetswijziging is het doel van de strafonderbreking van artikel 40a van de Regeling om criminele vreemdelingen uit te zetten (Tweede Kamer 2010-2011, 32 319, nr. 8, p. 8 e.v.).

Klager zou, nu de Dienst Terugkeer en Vertrek heeft medegedeeld dat klagers vertrek uit Nederland mogelijk kan worden gerealiseerd, in beginsel in aanmerking kunnen komen voor strafonderbreking vanaf het moment dat hij de helft van zijn straf heeft
ondergaan. Dit is het geval per 24 maart 2017.

De Staatssecretaris heeft klagers verzoek om strafonderbreking afgewezen vanwege het belang van de nabestaanden van de slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde is geschokt door het gepleegde delict. De beroepscommissie acht deze gronden onvoldoende
onderbouwd.
Hoewel de beroepscommissie de overwegingen van de Staatssecretaris zo begrijpt dat deze het in het belang van de nabestaanden acht dat de veroordeelde een groter gedeelte van zijn straf in Nederland ondergaat, weegt dit belang naar het oordeel van de
beroepscommissie niet op tegen het belang van klager bij strafonderbreking. Ten aanzien van de door de Staatssecretaris aangevoerde grond van de geschokte rechtsorde, overweegt de beroepscommissie dat de mate waarin de rechtsorde is geschokt niet
verklaard kan worden door het verwijt dat klager gemaakt kan worden, nu het delict waarvoor klager is veroordeeld een schulddelict betreft. Gelet op het vorenstaande kan de bestreden beslissing wegens een motiveringsgebrek niet in stand blijven. Het
beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De beslissing van de Staatssecretaris zal worden vernietigd en de Staatssecretaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak en binnen een termijn van een week
na
ontvangst van deze uitspraak. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van een week na
ontvangst van deze uitspraak. Zij bepaalt dat klager niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 13 april 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven