Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0418/GA, 10 april 2017, beroep
Uitspraakdatum:10-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

Uitspraak

nummer: 17/0418/GA

betreft: [klager] datum: 10 april 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N. Bertrand, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 3 februari 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 maart 2017, gehouden in de p.i. Vught, is
dhr. [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van voornoemde inrichting, gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Klagers raadsman mr. N. Bertrand heeft op 27 maart 2017 schriftelijk bericht dat hij verhinderd is ter zitting van de beroepscommissie te verschijnen en heeft om aanhouding van de behandeling van het beroep verzocht. Bij schriftelijke reactie van 5
april 2017 heeft de raadsman afgezien van de mogelijkheid schriftelijk te reageren op hetgeen verhandeld is ter zitting.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de weigering om onderdelen van klagers strafdossier in te voeren.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Er was op 8 maart 2016 geen sprake van een pro-forma zitting, maar van een regiezitting, waarin een groot aantal verzoeken werd gedaan. De strafzaak
van klager betreft een megazaak en bevat een enorme hoeveelheid aan dossiers. Ter voorbereiding namen de raadslieden telkens delen mee naar de inrichting om tijdens het overleg met klager te bespreken. Ook werden dossierstukken voor een volgend overleg
meegenomen, zodat klager deze alvast kon bestuderen. Klagers raadsvrouw heeft op 26 februari 2016 geprobeerd duidelijk te maken dat het noodzakelijk was dat de stukken konden worden ingevoerd. De invoer werd echter geweigerd en daarbij werd gezegd dat
op 19 februari 2016 bij wijze van hoge uitzondering de stukken wel konden worden ingevoerd en dat in het vervolg een afspraak moest worden gemaakt. Het secretariaat van het kantoor van klagers raadsvrouw heeft een afspraak gemaakt voor de invoer van de
dossiers. Het verweer van de directeur dat de medewerker zich geen bijzonderheden kon herinneren, is onvoldoende om dat te weerleggen. De directie heeft immers aan de medewerker gevraagd of zij op 26 februari 2016 heeft gebeld met een verzoek om
stukken
in te voeren, maar het verzoek is eerder gedaan. Voor ambtelijk bezoek dient uiterlijk een dag voorafgaand aan het bezoek een afspraak te worden gemaakt. Daarnaast miskent de beklagcommissie dat dossierstukken die per post naar een gedetineerde worden
verstuurd, zelden binnen één of twee dagen worden overhandigd. Dit heeft langer geduurd en daardoor heeft klager te weinig tijd gehad om de zitting voor te bereiden. Er is voldaan aan de voorwaarden van de inrichting. Er is toestemming verkregen om
dossiers in te voeren op 26 februari 2016. Dat de inrichting de toestemming achteraf niet kon verifiëren, is niet aan klager te wijten; de inrichting vond het niet nodig de toestemming op schrift te stellen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Voorafgaand aan de zitting van de beroepscommissie heeft de directeur nogmaals met de betreffende medewerker gesproken. Op 19 februari 2016 heeft
klagers raadsvrouw verzocht dossiers in te voeren. Daarop is de directeur gebeld en hij heeft toestemming verleend de stukken bij het bezoek over te dragen. Op 26 februari 2016 kwam de raadsvrouw met een grotere hoeveelheid dossiers aan bij de
inrichting dan op 19 februari 2016. Dit was voorafgaand aan het bezoek niet gemeld. Er moet personeel vrijgemaakt worden om deze stukken te controleren. In relatie tot de hoeveelheid stukken ontbrak het op dat moment aan mankracht. Het veronderstelde
verzoek was niet bekend. Vanuit de inrichting wordt altijd geprobeerd aan een dergelijk verzoek tot invoering van dossiers te voldoen. Dit is de eerste keer dat het op deze manier verkeerd is verlopen.

3. De beoordeling
Het aanhoudingsverzoek wordt afgewezen. De beroepscommissie beslist hiertoe, omdat de zittingsdatum van 31 maart 2017 in overleg met de raadsman is bepaald en (desondanks) eerst pas op 27 maart 2017 is verzocht om aanhouding vanwege de voorbereiding
van
de strafzaak van klager, die op 4 april 2017 aanvangt. De beroepscommissie acht zich op basis van het verhandelde ter zitting voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

Namens klager is aangevoerd dat voorafgaand aan het bezoek op 26 februari 2016 (mondeling) is verzocht om onderdelen van het strafdossier in te voeren en dat hiervoor toestemming is verleend. De directeur heeft aangevoerd dat bij de inrichting geen
verzoek van klagers raadsvrouw bekend was. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan niet worden vastgesteld dat een verzoek tot het invoeren van onderdelen van het strafdossier is ingediend. Dat op 26 februari 2016 vervolgens de invoer van de
stukken is geweigerd, acht de beroepscommissie niet onredelijk of onbillijk, gelet op de hoeveelheid daarvan en het feit dat het personeel dergelijke stukken voorafgaand aan de invoer eerst dient te controleren. Het beroep zal derhalve ongegrond worden
verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 10 april 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven