Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0303/GV, 4 april 2017, beroep
Uitspraakdatum:04-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/303/GV

betreft: [Klager] datum: 4 april 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.A. Blok, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 19 januari 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsvrouw, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers (eerste) verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen verlofverlening. Door de afwijzing van klagers verlofaanvraag wordt zijn resocialisatie bemoeilijkt. Gedurende zijn detentie heeft klager laten zien dat van
verslavingsproblematiek geen sprake is. Voor zover de verlofaanvraag is afgewezen vanwege de incidenten met inrichtingsmedewerkers die in detentie hebben plaatsgevonden, dienen deze incidenten in perspectief te worden geplaatst. Het betreft een drietal
gesanctioneerde incidenten in een detentieperiode van anderhalf jaar. Klager heeft gedurende nagenoeg tien maanden geen incidenten veroorzaakt. Hij betwist impulsief en onvoorspelbaar te zijn. Met medegedetineerden heeft hij geen aanvaringen gehad en
de
incidenten met inrichtingsmedewerkers berusten veelal op misverstanden. Het standpunt van de inrichting dat klager bij het minste of geringste een conflict of uitdaging opzoekt, is overdreven. Klager vertoont reeds enkele weken goed gedrag op de
afdeling.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad heeft, blijkens het selectieadvies van 18 januari 2017, negatief geadviseerd over klagers eerste verlofaanvraag. Het OM heeft op 5 december 2016, vanuit het oogpunt van bescherming van de
maatschappij en de slachtoffers van het door klager gepleegde delict, geadviseerd klager pas vanaf februari of maart 2017 in aanmerking te laten komen voor verlofverlening. Bovendien gaat klagers detentie met de nodige incidenten gepaard. Op 6 januari
2017 is klager intern naar een andere afdeling overgeplaatst vanwege een incident met het inrichtingspersoneel. De vrijhedencommissie van de p.i. Leeuwarden heeft als gevolg hiervan en conform het advies van het Multidisciplinair Overleg (MDO) negatief
geadviseerd over klagers (eerste) verlofaanvraag. In haar rapport van 29 maart 2016 concludeert de reclassering dat sprake is van een hoog recidiverisico. Klagers gedrag in detentie vormt een contra-indicatie voor verlofverlening, nu gevaar bestaat
voor
ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Lelystad heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de eerste verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam heeft aangegeven de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 4, onder g en i, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) aanwezig te achten en adviseert om die
reden negatief. Hierbij heeft de officier van justitie aangegeven vanaf februari of maart 2017 geen bezwaren meer tegen verlofverlening te hebben.
De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaren wegens – kort gezegd – overtreding van de Wet Wapens en Munitie, diefstal en afpersing. Aansluitend dient hij een vervangende hechtenis van 54 dagen in verband met een niet uitgevoerde taakstraf te
ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 19 december 2017.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen. Zijn tweede verlofaanvraag is bij beslissing van 23 februari 2017 toegewezen.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de
maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Klagers eerste verlofaanvraag is bij beslissing van 19 januari 2017 afgewezen. Op 6 januari 2017 heeft een incident plaatsgevonden waarbij klager inrichtingsmedewerkers heeft uitgescholden en bedreigd, waarvoor hij disciplinair is gestraft. Dit
betekende tevens het einde van een voorgenomen positief promotiebesluit. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt.
Hierbij is mede in aanmerking genomen dat de officier van justitie verlofverlening op dat moment onverantwoord achtte. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de
weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder e van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 4 april 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven