Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/4063/SGA, 14 december 2016, schorsing
Uitspraakdatum:14-12-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/4063/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 14 december 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught.

Verzoeker vraagt - zo verstaat de voorzitter - om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormeld PPC van 9 december 2016, inhoudende de oplegging van
een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, ingaande op 8 december 2016 om 15.45 uur en eindigend op 12 december 2016 om 15.45 uur, wegens onheuse behandeling van
een medewerker.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 9 december 2016 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 13 december 2016. Blijkens de reactie van de secretaris van de beklagcommissie bij voormeld PPC is daar nog
geen klacht van verzoeker ontvangen.

1. De beoordeling
Nu verzoeker bij de toezending van zijn schorsingsverzoek een klaagschrift als bijlage heeft meegezonden en dit zo is doorgezonden naar de beklagcommissie, gaat de voorzitter er vooralsnog van uit dat de beklagcommissie dit klaagschrift als zodanig
heeft ingeboekt.

De voorzitter overweegt dat verzoeker vraagt om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur die reeds onderwerp is geweest van een eerdere schorsingsprocedure (kenmerk 16/4045/SGA, van 13 december 2016). Het verzoek is toen
afgewezen.
Om die reden kan verzoeker thans niet worden ontvangen in zijn verzoek. Dat zou slechts anders zijn, indien van nieuwe feiten of omstandigheden zou zijn gebleken. Zulks is niet het geval.

Verzoeker heeft zich in zijn schorsingsverzoek ook nog beklaagd over het handelen van personeel. Voor zover verzoeker heeft bedoeld schorsing te vragen van de wijze van bejegenen door het inrichtingspersoneel, geldt dat bij die bejegening – voor zover
een en ander al aannemelijk zou worden geacht – sprake is van feitelijk handelen waartegen geen beklag of beroep open staat terwijl bovendien dat handelen inmiddels al heeft plaatsgevonden, zodat een schorsing daarvan ook niet (meer) aan de orde is.
De
voorzitter zal verzoeker daarom ook ten aanzien van dit onderdeel van het verzoek niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.

2. De uitspraak
De voorzitter verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 14 december 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven