Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2937/TB, 5 januari 2017, beroep
Uitspraakdatum:05-01-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2937/TB

betreft: [klager] datum: 5 januari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 19 augustus 2016 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 december 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.L. Louwerse, en namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële
Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Als toehoorder was aanwezig mevrouw mr. A. van Holten, lid van de Raad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een andere behandelinrichting afgewezen.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 30 oktober 2003 veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Op 1 juni 2005 is beslist tot plaatsing van klager in
FPC Dr. S. van Mesdag. Bij beslissing van 25 februari 2010 is klager in FPC De Kijvelanden geplaatst.
Op 8 juni 2016 is namens klager verzocht om overplaatsing van klager naar een andere behandelinrichting.
De Staatssecretaris heeft dit verzoek bij beslissing van 19 augustus 2016 afgewezen.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is zwakbegaafd. Hierdoor is duidelijkheid voor hem van groot belang en daaraan heeft het de laatste tijd ontbroken in klagers behandeltraject.
Afgesproken was dat de eindevaluatie over het ingezette traject om de al langer durende behandelimpasse te doorbreken (in het kader van het Manifest van Lunteren) na zes maanden – eind januari 2016 – zou plaatsvinden. Begin januari 2016 heeft de
inrichting echter reeds aan klager medegedeeld dat een longstay-aanvraag zou worden ingediend. Het heeft vervolgens meer dan zes maanden geduurd voordat deze aanvraag daadwerkelijk door de inrichting werd ingediend (in augustus 2016). Dit heeft bij
klager voor veel onzekerheid gezorgd. Klagers raadsvrouw heeft de inrichting in januari 2016 verzocht om twee maanden uitstel van de eindevaluatie. De inrichting zei dat klager dan wel moest meewerken aan het verhogen van zijn libidoremmende medicatie.
Eerder is klager ingesteld geweest op 400 mg per dag. Tijdens het onderhavige traject om de behandelimpasse te doorbreken, stond klager echter, als proef, ingesteld op 100 mg per dag. De inrichting wilde deze dosering weer verhogen naar 400 mg. Klager
was hier niet blij mee, maar is hiermee wel akkoord gegaan, anders dan de inrichting stelt. Nadat de medicatie was verhoogd tot 200 mg per dag was een verdere verhoging volgens de psychiater niet aan de orde.
Het gebruik door klager van softdrugs in januari en februari 2016 is te wijten aan de mededeling dat een longstay-aanvraag zou worden ingediend, die voor klager veel onrust meebracht. Daarnaast lijkt het gebruik van softdrugs geen risicofactor, nu
klager in de periode dat hij nagenoeg abstinent was van softdrugs juist meer ontremd gedrag liet zien. De inrichting onderbouwt niet de stelling dat softdrugs op klager een ontremmende werking hebben. De in 2015 ingeschakelde onafhankelijke
gedragsdeskundige, psychiater L., zag softdrugs bovendien niet als een risicofactor, maar merkte op dat deze bij klager juist kalmerend werken. In FPC Dr. S. van Mesdag werd op dit punt ten aanzien van klager een gedoogbeleid gevoerd.
Klager wil graag nog een kans door middel van een nieuwe start in een andere behandelinrichting. Hij staat wel degelijk open voor behandeling. Hij wil niet naar de longstay. Hij doet zijn best niet te blowen.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt – zakelijk weergegeven – naar voren gebracht.
Naar aanleiding van klagers verzoek om overplaatsing heeft de inrichting negatief geadviseerd. Klager heeft zijn behandelplafond bereikt en ondanks de jarenlange behandeling blijven zijn pathologie en het delictgevaar actueel. Volgens de inrichting
heeft klager baat bij ondersteuning en begeleiding en is het belangrijk dat rekening wordt gehouden met zijn licht verstandelijke beperking. Inherent aan dit laatste is dat klager zich laat leiden in zijn gedragskeuzes door directe behoeftebevrediging.
Daarnaast blijft zijn focus op vrouwen aanwezig. De inrichting ziet geen andere optie dan plaatsing van klager in een longstayvoorziening. Nu met klager geen afspraken zijn te maken en hij zich grensoverschrijdend blijft opstellen, blijft hij
afhankelijk van extern risicomanagement met een hoog beveiligingsniveau. Een behandeling kan hoogstens nog in het teken staan van kwaliteit van leven en stabilisatie van de pathologie, passend bij een traject binnen de longstay, aangezien
gedragsverandering op zodanige wijze dat klager geen risicovol gedrag meer toont, niet meer bereikbaar is. De inrichting heeft dan ook op 8 augustus 2016 een longstay-aanvraag ingediend. Uit die aanvraag en de aanvullende informatie die in het kader
van
die aanvraag beschikbaar is, volgt dat klager zich de afgelopen jaren weliswaar heeft ingezet voor therapie en trainingen en hij de geleerde vaardigheden ten tijde van het desbetreffende behandelonderdeel in de praktijk kon brengen, maar dat hetgeen
hij
leerde weer wegzakte na afronding van het behandelonderdeel. Het lukt hem niet zich aan afspraken te houden, en wanneer klager wordt begrensd, reageert hij boos door te schreeuwen of te dreigen. Hoewel een machtiging voor begeleid verlof is verleend,
vinden verloven vaak geen doorgang vanwege klagers softdrugsgebruik.
In juli 2015 is met klager en zijn raadsvrouw besproken dat een longstay-aanvraag zou worden ingediend tenzij klager zich het half jaar daarna aan de gemaakte afspraken zou houden. Afgesproken werd dat klager niet zou blowen, zich betrouwbaar zou
opstellen, afspraken zou nakomen en niet boos zou worden of zou schreeuwen. In januari 2016 is geconcludeerd dat klager zich onvoldoende aan deze afspraken had gehouden. Besloten is klager toch nog twee maanden extra tijd te geven, opdat hij kon laten
zien dat hij zich wel aan de afspraken kon houden; voorwaarde was dat klager diende mee te werken aan verhoging van zijn libidoremmende medicatie. Ook die extra termijn leidde echter niet tot het gewenste resultaat: klager stelde zich niet betrouwbaar
op, hield zich niet aan afspraken, gebruikte veelvuldig softdrugs, bevond zich op plekken in de inrichting waar hij niet mocht zijn, uitte zijn boosheid door te schreeuwen, liet grensoverschrijdend gedrag jegens vrouwen zien en ageerde heftig tegen de
libidoremmende medicatie.
De inrichting ziet geen stijgende lijn bij klager. Er is getracht toe te werken naar plaatsing van klager in een FPA, zoals psychiater L. in 2015 adviseerde, maar daarvoor is het nodig dat klager zich aan bepaalde voorwaarden houdt. Dit lukt klager,
ook
met intensieve ondersteuning, niet langer dan een paar weken. De inrichting acht het cannabisgebruik, anders dan psychiater L., wel degelijk een risicofactor nu dit bij klager leidt tot gedragsontregeling en het vervagen van grenzen. Hoewel de
inrichting zich bewust is van haar zorgplicht en klager al jaren tracht te behandelen met het oog op resocialisatie, is het niet veilig voor de maatschappij klager met verlof te laten gaan en hem te laten resocialiseren nu zijn problematiek en het
delictgevaar nog steeds actueel zijn. De hem geboden behandeling en ondersteuning hebben onvoldoende effect.
De Staatssecretaris volgt de inrichting in haar standpunt dat er thans geen andere mogelijkheden meer zijn dan plaatsing in een longstayvoorziening. De inrichting heeft weliswaar opgemerkt zij klager nog een kans zal gunnen in het geval onafhankelijke
onderzoekers tot een ander standpunt komen dan de inrichting en dus nog wel behandelings- of resocialisatiemogelijkheden zien, maar daarvan is thans geen sprake. Tegen deze achtergrond ziet de Staatssecretaris geen behandelinhoudelijke redenen voor een
overplaatsing en acht de Staatssecretaris overplaatsing dan ook niet geïndiceerd.

4. De beoordeling
Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Uit de inlichtingen van klagers behandelaars bij FPC De Kijvelanden komt naar voren dat in juli 2015 afspraken zijn gemaakt over de voorwaarden waaraan klager zich gedurende zes maanden diende te houden teneinde een longstay-aanvraag te voorkomen.
Nadat
was geconcludeerd dat klager zich niet aan deze afspraken had gehouden, heeft de inrichting in januari 2016 aangekondigd een longstay-aanvraag in te dienen. Na een uitstel van twee maanden waarin klager alsnog de gelegenheid kreeg te laten zien dat hij
zich aan afspraken kon houden, heeft de inrichting uiteindelijk op 8 augustus 2016 een longstay-aanvraag ingediend.

Hetgeen door en namens klager is aangevoerd, komt erop neer dat het traject dat is ingezet om de behandelimpasse te doorbreken deels door toedoen van de inrichting is mislukt, althans dat het mislukken daarvan niet geheel voor rekening van klager zou
moeten komen, alsmede dat klager zich niet kan vinden in de argumenten van de inrichting voor de indiening van een longstay-aanvraag. Daarmee is het beroep er in de kern op gericht de indiening van de longstay-aanvraag ongedaan te maken dan wel de
eventuele beslissing van de Staatssecretaris tot plaatsing van klager in een longstayvoorziening te voorkomen, op de grond dat bij klager nog behandelperspectief aanwezig is. De onderhavige procedure leent zich evenwel niet voor een beoordeling
daarvan.
Voor het overige acht de beroepscommissie de beslissing tot afwijzing van het verzoek van klager tot overplaatsing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 5 januari 2017

secretaris voorzitter

Naar boven