Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/4157/TA en 17/0051/TA, 10 maart 2017, beroep
Uitspraakdatum:10-03-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummers:         16/4157/TA en 17/51/TA

betreft:        [klager]      datum: 10 maart 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door respectievelijk mr. R. Polderman, namens

[…], verder te noemen klager, en

het hoofd van FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen twee uitspraken van respectievelijk 7 december 2016 en 29 december 2016 van de beklagcommissie bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 februari 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klagers raadsman, mr. R. Polderman, en, namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, […], juridisch medewerker, en […], hoofd behandeling.

 

Klagers raadsman mr. R. Polderman heeft meegedeeld dat klager niet ter zitting zou verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld

16/4157/TA:

a.         de separatie van klager, ingaande op 12 september 2016 en de verlenging van de separatie op 10 oktober 2016 (K-2016-000288);
b.         de beslissing tot toepassing van een b-dwangbehandeling van 14 oktober 2016 (K-2016-000328);
c.         de separatie van klager, ingaande op 21 oktober 2016 (K-2016-000329) en 17/51/TA:
d.         de (vermeende) schending van klagers rechten tijdens separatie c.q. schending van de ter zake geldende zorgplicht op 24 oktober 2016 (K-2016-000337).

De beklagcommissie heeft op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven het beklag vermeld onder a en c ongegrond verklaard, het beklag vermeld onder b op formele gronden gegrond verklaard en ter zake geen tegemoetkoming toegekend en voor het overige het beklag ongegrond verklaard. Het beklag vermeld onder d is gegrond verklaard, ter zake is (nog) geen tegemoetkoming toegekend.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Het beroep is niet gericht tegen de beslissing van 6 oktober 2016 tot toepassing van dwangmedicatie.

a, b en c: De inrichting heeft onvoldoende acht geslagen op klagers onmogelijkheden om te gaan met behandeldruk en medicatieverplichting. De beslissingen zijn in strijd met beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het ging niet zo goed met klager op de afdeling en er werd veel van hem verwacht, waarna het is geëscaleerd. De dwangmedicatie was echter een ernstige inbreuk en de inrichting heeft in alle redelijkheid niet tot die beslissing kunnen komen. Klager had gehoord moeten worden en zijn visie moeten kunnen geven. Hij is in zijn belangen geschaad. Verzocht wordt klager alsnog een tegemoetkoming van tweemaal € 5,= toe te kennen. Op 10 november 2016 is de b-dwangbehandeling gestaakt omdat klager allergische bijwerkingen kreeg van Zypadhera. Het gaat nu wat beter met klager. Hij heeft andere medicatie en slikt die vrijwillig.

d: De uitspraak van de beklagcommissie is juist.

 

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

a, b en c: Klagers gedrag was sinds 2 september 2016 behoorlijk psychotisch en hij was maniform ontremd. Klager heeft op 12 september 2016 de toenmalige behandelaar een vuistslag gegeven en zijn bril ontvreemd. Voorts was sprake van incidenten als het gooien van een glas water naar een staflid, het spugen in het gezicht van het hoofd behandeling en een staflid, en flinke geluidsoverlast. Vanaf 20 oktober 2016 ging het wat beter en is klager afgezonderd op zijn kamer. Daar heeft hij weer incidenten veroorzaakt: er waren brandsporen, hij heeft het brandalarm laten afgaan en was aan het roepen. Vervolgens is hij gesepareerd en daarna weer heel geleidelijk naar de groep teruggegaan. Zijn behandelaar heeft getracht het gesprek met klager aan te gaan en hem te motiveren voor het gebruik van medicatie. Klager bleef heel ontremd. Door de gedwongen medicatie werd zijn toestand stabiel. Het feit dat de toediening van dwangmedicatie niet schriftelijk is gemeld bij de commissie van toezicht is niet beklagwaardig.

Aanvankelijk (6 oktober 2016) was een beslissing genomen tot toediening van dwangmedicatie voor de duur van maximaal één jaar, maar na de uitspraak van de schorsingsvoorzitter RSJ 12 oktober 2016, 16/3442/STA, is dit bij beslissing van 14 oktober 2016 teruggebracht tot zes maanden (de beslissing als vermeld onder b).

d: Verzocht wordt klager niet-ontvankelijk in het beklag te verklaren, omdat de beklagcommissie hierover al eerder uitspraak had gedaan in de zaak met nummer

K-2016-000332. Indien klager toch wordt ontvangen in het beklag, wordt verwezen naar overgelegde overzichten waaruit blijkt dat op 24 oktober 2016 reiniging/verzorging heeft plaatsgevonden en dat klager drinken is aangeboden.

 

 

3.         De beoordeling

16/4157/TA

a en c: Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep van klager zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

b: De beslissing tot b-dwangbehandeling van 14 oktober 2016 behelst weliswaar ten opzichte van de beslissing van 6 oktober 2016 slechts een aanpassing van de termijn waarvoor de beslissing gold, dit naar aanleiding van een opmerking in de uitspraak van de schorsingsvoorzitter (RSJ 12 oktober 2016, 16/3442/STA), maar dat neemt niet weg dat (opnieuw) een beslissing is genomen en dat klager daarover gehoord had moeten worden, hetgeen niet is gebeurd. Voorts is niet bij de commissie van toezicht uiterlijk bij aanvang van de b-dwangbehandeling gemeld dat die b-dwangbehandeling zou plaatsvinden. Deze verzuimen, behorende tot de waarborgen waarmee de toepassing van b-dwangbehandeling is omgeven, zijn in strijd met het bepaalde in artikel 53, eerste lid, van de Bvt respectievelijk artikel 34d, derde lid, van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden. Er is geen grond klager ter zake geen tegemoetkoming toe te kennen. De beroepscommissie zal op dit punt de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en voor het niet melden van de b-dwangbehandeling bij de commissie van toezicht een tegemoetkoming toekennen van € 15,=.

Nu de beslissing tot b-dwangbehandeling (van 14 oktober 2016) een aangepaste beslissing betreft en klager ter zake van de initiële beslissing wel is gehoord, zal de beroepscommissie klager ter zake een tegemoetkoming van € 5,= toekennen.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie het volgende.

Op grond van artikel 16b, onder b, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een zogenaamde b-dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts, die in een tbs-inrichting doorgaans de behandelend psychiater zal zijn, volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens van de verpleegde binnen de inrichting doet veroorzaken af te wenden.

Een plaatsvervanger van het hoofd van de inrichting, psychiater L, die niet bij klagers behandeling was betrokken, heeft de bestreden beslissing genomen na overleg met behandelend psychiater D. die van oordeel was dat een b-dwangbehandeling met antipsychotica noodzakelijk was. De beslissing is derhalve bevoegd genomen.

Gelet op de stukken, waaronder de ‘verklaring noodzakelijkheid b-dwangbehandeling’ van de behandelend psychiater van 3 oktober 2016, de  ‘verklaring noodzakelijkheid b-dwangbehandeling second opinion’ van een onafhankelijk psychiater van 4 oktober 2016 en de schriftelijke mededeling van de beslissing tot het toepassen van de b-dwangbehandeling van 14 oktober 2016, alsmede gelet op hetgeen tijdens de behandeling van het beroep ter zitting naar voren is gekomen, staat vast dat behandelend psychiater en de onafhankelijk psychiater het starten van een b-dwangbehandeling met depotmedicatie Zypadhera, 300 mg per twee weken volstrekt noodzakelijk achtten om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens van klager binnen de inrichting deed veroorzaken, af te wenden. Volgens behandelend psychiater D. was bij klager sprake van een ernstige chronisch verlopende psychiatrische stoornis met recidiverend gewelddadig gedrag tijdens de behandeling, problematiek in het psychosespectrum en psychotische kwetsbaarheid. Klager vertoonde volgens D. verward chaotisch gedrag, kon moeilijk de nabijheid van anderen verdragen en reageerde agressief op minimale stress. Hij heeft een glas water naar een personeelslid gegooid, is op het hoofd behandeling afgestormd en heeft hem een vuistslag in het gezicht gegeven. Hij heeft een staflid in het gezicht gespuugd en er zijn brandsporen in zijn verblijfsruimte aangetroffen. Door zijn psychotische kwetsbaarheid leidde de minste stress tot angst voor desintegratie en agressie als verdediging. Het gebruik van welke medicatie dan ook was voor klager niet bespreekbaar. Een adequate medicamenteuze behandeling met een krachtig antipsychoticum was volgens D. noodzakelijk om het risico op herhaling van agressieve incidenten als mishandeling, brandstichting en spugen te voorkomen.

De onafhankelijke psychiater Van der M. onderschreef de bevindingen van D. en signaleerde dat motiverende en psycho-educatieve gesprekken zonder resultaat waren gebleven en dat separatie na agressieve incidenten evenmin had geleid tot het accepteren van medicatie door klager. Gezien het uit de stoornis voortvloeiende gevaar en het ontbrekende ziektebesef achtte Van der M. de toepassing van een b-dwangbehandeling ter afwending van gevaar voor de gezondheid of veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen noodzakelijk.  

De toepassing van de b-dwangbehandeling is opgenomen in klagers behandelplan.   

Klagers situatie werd elke twee weken besproken in het multidisciplinaire team en in de commissie onvrijwillige behandeling. 

Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van het hoofd van de inrichting tot het toepassen van een b-dwangbehandeling bij klager voldoende zorgvuldig is genomen en dat deze beslissing ook aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid voldoet. Hetgeen door klagers raadsman ter zake is aangevoerd, kan niet leiden tot een ander oordeel.

Het beroep van klager zal derhalve ook in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

17/51/TA

d: Het beklag met nummer K-2016-000332 betreft de vermeende schending van klagers rechten tijdens separatie als vermeld in de Regeling rechten tijdens afzondering en separatie in de periode van 12 september 2016 tot en met 20 oktober 2016. Het beklag met nummer K-2016-000337 betreft de vermeende schending van klagers rechten tijdens zijn separatie c.q. het niet betrachten van de ter zake geldende zorgplicht op 24 oktober 2016 en ziet derhalve niet op dezelfde periode als eerstgenoemd beklag.

Gelet op de door het hoofd van de inrichting in beroep overgelegde overzichten ten aanzien van klagers verblijf in de separatie op 24 oktober 2016 is de beroepscommissie van oordeel dat aannemelijk is dat klager regelmatig drinken heeft ontvangen, zodat klagers recht op regelmatig drinken als vermeld in artikel 3 van de Regeling rechten tijdens afzondering en separatie niet is geschonden. Ten aanzien van reiniging/verzorging is uit de overgelegde overzichten vast komen staan dat geen sprake is van het niet betrachten van de zorgplicht maar dat het beklag de wijze van betrachten van de zorgplicht betreft waartegen op grond van het bepaalde van artikel 56, vierde lid, van de Bvt geen beklag openstaat.

De beroepscommissie zal derhalve het beroep van het hoofd van de inrichting gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag ten aanzien van het niet regelmatig verstrekken van water alsnog ongegrond verklaren. Ten aanzien van reiniging/verzorging verklaart zij klager niet-ontvankelijk in het beklag.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep van klager ten aanzien van b voor wat betreft het niet horen en niet melden bij de commissie van toezicht gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en kent klager ter zake een tegemoetkoming van € 20,= toe. Zij verklaart klagers beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met deels wijziging en aanvulling van de gronden.

Zij verklaart het beroep van het hoofd van de inrichting ten aanzien van d gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag ten aanzien van het niet regelmatig verstrekken van water alsnog ongegrond en klager ten aanzien van reiniging/verzorging niet-ontvankelijk in het beklag.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 10 maart 2017.

 

 

              

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven