Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3954/GA en 16/3992/GA, 9 maart 2017, beroep
Uitspraakdatum:09-03-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3954/GA en 16/3992/GA

betreft: [klager] datum: 9 maart 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

de directeur van het Detentiecentrum Rotterdam en

[...], verder te noemen klager, ingediend door mr. C.G.J.E. Lut,

gericht tegen een uitspraak van 28 november 2016 van de beklagcommissie bij voormeld Detentiecentrum, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 februari 2017, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.G.J.E. Lut, en [...], juridisch medewerker bij het Detentiecentrum Rotterdam. Als
toehoorder
was aanwezig [...], juridisch medewerker bij Verpaalen advocaten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat een personeelslid, in strijd met de geheimhoudingsplicht, op 10 februari 2016 (privacy)gevoelige informatie over klager heeft verteld aan een derde in klagers omgeving (DT-2016-000135).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en klager ter zake geen tegemoetkoming toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
Namens de directeur is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft zijn klacht te laat ingediend, namelijk pas op 4 maart 2016. De klacht is gericht
tegen feitelijk handelen. De directeur heeft het personeelslid nimmer de opdracht gegeven informatie over klager aan derden te verstrekken. Het personeelslid heeft dit kennelijk eigenhandig gedaan. Er is dan ook geen sprake van een door of namens de
directeur jegens klager genomen beslissing. De beklagcommissie is bij haar uitspraak haar taak te buiten gegaan. De directie betreurt het incident. Er heeft een intern onderzoek plaatsgevonden en de directie heeft een stevig gesprek met het
personeelslid gevoerd. Bij de juridisch medewerker is niet bekend wanneer het gesprek heeft plaatsgevonden en evenmin wat is besproken.

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht. De termijnoverschrijding van het indienen van de klacht is verschoonbaar. Klagers voormalige raadsman
heeft eerst een onderzoek naar het incident ingesteld. Toen daaruit bleek dat het personeelslid daadwerkelijk gevoelige informatie over klager had verteld en dat daarop niet op gepaste wijze werd gereageerd, is onmiddellijk beklag ingediend. Er is een
groot fundamenteel rechtsbeginsel geschonden. De raadsvrouw voegt hieraan desgevraagd toe dat zij het beklag tijdens de beklagzitting heeft uitgebreid met de omstandigheid dat de directie niet of onvoldoende onderzoek naar het incident heeft verricht.
Dat is beklagwaardig. Nog altijd is niet duidelijk waaruit het interne onderzoek zou hebben bestaan en evenmin wat is besproken tussen de directie en het personeelslid. Klager is voornemens aangifte te doen en een bodemprocedure te starten bij de
voorzieningenrechter. Hij heeft nadeel ondervonden. Hij is in zijn eer en goede naam aangetast. Aan hem is ten onrechte geen tegemoetkoming toegekend.

3. De beoordeling
Vaststaat dat klager het klaagschrift niet binnen de daarvoor gestelde wettelijke termijn van zeven dagen heeft ingediend. Voorts staat onweersproken vast dat klagers voormalige raadsman eerst een (feiten)onderzoek heeft verricht naar het onderhavige
incident, alvorens tot het indienen van de klacht te beslissen. Gelet hierop en op het feit dat sprake is van een relatief geringe termijnoverschrijding, is de beroepscommissie, evenals de beklagcommissie, van oordeel dat de termijnoverschrijding in
dit
geval verschoonbaar moet worden geacht.

In het klaagschrift wordt geklaagd over het feit dat een personeelslid, in strijd met de geheimhoudingsplicht, (privacy)gevoelige informatie over klager aan een derde heeft verteld. Deze klacht is ter zitting van de beklagcommissie en in beroep
uitgebreid met de omstandigheid dat de directie niet of onvoldoende onderzoek naar het incident zou hebben verricht. Dit laatste valt buiten de omvang van de oorspronkelijke klacht. De beroepscommissie zal dit onderdeel derhalve buiten beschouwing
laten.

De oorspronkelijke klacht heeft betrekking op feitelijk handelen van een personeelslid en is niet gericht tegen een door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing als bedoeld in artikel 60 van de Pbw. Klager kan daarom niet in zijn klacht
worden ontvangen. Het beroep van de directeur zal dan ook gegrond worden verklaard.

Gezien het vorenstaande zal het beroep van klager gericht tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur gericht tegen de gegrondverklaring van het beklag gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.
De beroepscommissie verklaart het beroep van klager gericht tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. E. Lucas en ing. M. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Boerhof, secretaris, op 9 maart 2017

secretaris voorzitter

Naar boven