Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3857/TA en 16/3878/TA, 8 maart 2017, beroep
Uitspraakdatum:08-03-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3857/TA en 16/3878/TA

betreft: [klager] datum: 8 maart 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen uitspraken van 15 november 2016 en 17 november 2016 van de beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 februari 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. A.L. Louwerse, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting mevrouw [...], juridisch medewerker. Als
toehoorder
was aanwezig, [...], werkzaam bij het secretariaat van de RSJ.
Klagers raadsvrouw heeft op 2 februari 2016 laten weten dat klager niet ter zitting zou verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de beslissing van 29 juli 2016 tot afzondering van klager in een afzonderingsruimte (RV2016/335);
b. de beslissing van 1 augustus 2016 tot separatie van klager (RV2016/337);
c. de beslissingen om klager tijdens zijn afzondering magnetronhalalmaaltijden – in plaats van warme, verse halalmaaltijden – te verstrekken (RV2016/243).

De beklagcommissie heeft de klachten ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a. en b.: verzocht wordt klager te ontvangen in zijn klachten over de beide maatregelen, nu de maatregelen met elkaar samenhangen, zodat cumulatie mogelijk is. Aan de maatregelen is een lange voorgeschiedenis tussen
klager en de medeverpleegde in kwestie voorafgegaan. Klager is door die medeverpleegde meermalen bedreigd en mishandeld. Hiervan heeft hij aangifte gedaan en onlangs is gebleken dat de zaak voor de rechter zal worden gebracht. In de dagen voorafgaand
aan de bestreden beslissing is klager wederom door de medeverpleegde bedreigd. Op 29 juli 2016 heeft een personeelslid in de keuken in het bijzijn van die medeverpleegde aan klager, die stond te koken, gevraagd of hij een herstelgesprek wilde voeren.
Het is zeer onhandig geweest om klager op dat moment en in aanwezigheid van de desbetreffende medeverpleegde te vragen om een gesprek te voeren. Aangezien het al vaker was voorgekomen dat de desbetreffende medeverpleegde klager tijdens een
herstelgesprek excuses heeft aangeboden, maar daarna, toen het personeel weg was, weer heeft bedreigd, is het begrijpelijk dat klager op 29 juli 2016 een herstelgesprek heeft geweigerd. Vanwege deze weigering is klager door het personeel naar zijn
kamer
verwezen. Dit is een disproportionele reactie. Bovendien stond de medeverpleegde erbij te lachen. Klager is boos geworden en wilde zich begrijpelijkerwijs niet ten overstaan van de medeverpleegde naar zijn kamer laten sturen. In redelijkheid kan niet
van klager, gezien zijn beperkingen, worden verwacht dat hij in een dergelijke situatie rustig blijft. De beslissing om klager vervolgens afzondering op te leggen kan in dit licht dan ook niet redelijk en billijk worden geacht. In de avond van 29 juli
2016 is klager boos geworden omdat hij zijn kinderen niet mocht bellen. Daarop is hij afgezonderd in een afzonderingsruimte op de separeergang. Op 1 augustus 2016 wilde klager, die toen nog was afgezonderd, bellen met zijn advocaat. Dit werd
toegestaan,
echter wel in de afzonderingsruimte waar geen bereik is. Het verzoek van klager om elders te mogen bellen is afgewezen. Daarop heeft klager op de alarmknop gedrukt, omdat hij dan het hoofd van de inrichting te spreken krijgt.
Ten aanzien van het beklag onder c.: klager heeft tijdens zijn afzondering alleen magnetronhalalmaaltijden gekregen. Medeverpleegden die geen halalvoeding nuttigen krijgen tijdens afzondering daarentegen warme, verse maaltijden. Er zijn voldoende
patiënten die halalvoeding vers koken. De inrichting kon eenvoudig een oplossing bieden door een bord met halalvoeding op een andere afdeling te halen. Deze situatie houdt een schending van het verbod op discriminatie ingevolge artikel 14 EVRM in.
Verzocht wordt het beklag gegrond te verklaren en klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Namens het hoofd van de inrichting is gepersisteerd bij de standpunten zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie en daaraan is in beroep het volgende toegevoegd.
Ten aanzien van het beklag onder a. en b.: klager is geen kamerverwijzing gegeven vanwege zijn weigering om een herstelgesprek te voeren, maar vanwege het agressieve gedrag dat hij vertoonde. Het benaderen van een verpleegde terwijl hij op de groep
verblijft, gebeurt overigens vaker.
Ten aanzien van het beklag onder c.: klager heeft tijdens zijn afzondering niet enkel magnetronhalalmaaltijden gekregen. Aan hem zijn ook verse halalmaaltijden aangeboden.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beroep inzake het beklag onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. Hoewel eraan getwijfeld kan worden of het moment waarop en de setting waarin klager is gevraagd een herstelgesprek te voeren verstandig zijn gekozen, is
de
beroepscommissie, gelet op het gedrag dat klager nadien op de afdeling en in zijn kamer heeft vertoond (namelijk: spreken met stemverheffing en op dreigende toon, schelden, aannemen van een dreigende houding, niet opvolgen van verscheidene
kamerverwijzingen en bonken tegen de kamerdeur), van oordeel dat de beslissing om klager afzondering op te leggen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan derhalve niet tot een andere beslissing leiden
dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd.

Ten aanzien van het beroep inzake het beklag onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. Ingevolge artikel 57, tweede en vierde, Bvt staat tegen een beslissing tot separatie beklag open nadat de separatie, de dag van oplegging buiten
beschouwing gelaten, een dag heeft geduurd.

Op 29 juli 2016 is aan klager, vanwege het gedrag dat hij op 29 juli 2016 op de afdeling en in zijn kamer heeft vertoond, afzondering (waartegen het beklag onder a. is gericht) opgelegd. Op 1 augustus 2016 is aan klager (hij verbleef toen nog in
afzondering), vanwege het gedrag dat hij op 1 augustus 2016 in de afzonderingsruimte en in de gang bij de afzonderingsruimte heeft vertoond, separatie opgelegd. Op 2 augustus 2016 is klagers separatie beëindigd en mocht klager terugkeren naar de
afdeling.

Klagers separatie heeft, de dag van oplegging buiten beschouwing gelaten, geen volledige dag geduurd. Nu aan de beslissing tot afzondering en aan de beslissing tot separatie niet dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag liggen, kan de duur van
deze beide maatregelen voor de bepaling van de ontvankelijkheid op grond van artikel 57 Bvt niet bij elkaar worden opgeteld.

Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

Ten aanzien van het beroep inzake het beklag onder c. overweegt de beroepscommissie het volgende. Klagers beklag is gericht tegen de beslissingen om hem tijdens zijn afzondering magnetronhalalmaaltijden – en geen warme, verse halalmaaltijden –
te verstrekken. Klager heeft gesteld dat hij hierdoor is geschonden in zijn, aan artikel 14 EVRM te ontlenen, recht om niet gediscrimineerd te worden, aangezien verpleegden die geen halalvoeding nuttigen tijdens afzondering wel warme, verse maaltijden
verstrekt krijgen. Klagers beklag heeft derhalve betrekking op een door of namens het hoofd van de inrichting jegens hem genomen beslissing die een vermeende beperking inhoudt van een hem toekomend geschreven recht, zoals is bedoeld in artikel 56,
eerste lid onder e, Bvt.

Een beslissing als bedoeld in artikel 56, eerste lid onder e, Bvt is in beginsel vatbaar voor beklag. Indien echter de beslissing als bedoeld in artikel 56, eerste lid onder e, Bvt samenhangt met een in de Bvt neergelegde zorgplicht voor het hoofd van
de inrichting, dient nader beoordeeld te worden of sprake is van de wijze van betrachten van die zorgplicht door het hoofd van de inrichting dan wel van het niet betrachten van die zorgplicht door het hoofd van de inrichting. In artikel 56, vierde lid,
Bvt is namelijk bepaald dat tegen de wijze waarop het hoofd van de inrichting een bij of krachtens de Bvt gestelde zorgplicht betracht geen beklag open staat. Het vorenstaande brengt met zich mee dat een beslissing als bedoeld in artikel 56, eerste lid
onder e, Bvt niet vatbaar voor beklag is, indien de gestelde vermeende schending van een de verpleegde toekomend geschreven recht het gevolg is van de wijze waarop het hoofd van de inrichting een bij of krachtens de Bvt gestelde zorgplicht heeft
betracht. Daarentegen is een beslissing als bedoeld van artikel 56, eerste lid onder e, Bvt wel vatbaar voor beklag, indien de gestelde vermeende schending van een de verpleegde toekomend geschreven recht het gevolg is van het niet betrachten van een
bij of krachtens de Bvt gestelde zorgplicht door het hoofd van de inrichting.

Ingevolge artikel 42, derde lid, Bvt draagt het hoofd van de inrichting zorg dat bij de verstrekking van voeding zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de godsdienst of levensovertuiging van de verpleegden. Nu in dit geval sprake is van een
beslissing als bedoeld in artikel 56, eerste lid onder e, Bvt die samenhangt met een in de Bvt neergelegde zorgplicht voor het hoofd van de inrichting, moet worden beoordeeld of sprake is geweest van de wijze van betrachten dan wel van het niet
betrachten van de zorgplicht als neergelegd in artikel 42 Bvt door het hoofd van de inrichting.

Vast staat dat de inrichting aan klager tijdens zijn afzondering halalvoeding heeft verstrekt. Klager beklaagt zich erover, en de beroepscommissie acht dit gelet op de zich in het dossier bevindende kopieën van maaltijdverpakkingen aannemelijk, dat aan
hem tijdens zijn afzondering geen warme, verse halalmaaltijden, maar magnetronhalalmaaltijden zijn verstrekt. Het aanbieden van magnetronhalalmaaltijden in plaats van verse halalmaaltijden betreft naar het oordeel van de beroepscommissie de wijze van
betrachten – en dus niet het niet betrachten – van de in artikel 42, derde lid, Bvt voor het hoofd van de inrichting neergelegde zorgplicht.

Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag onder a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraken van de beklagcommissie voor zover deze zien op de klachten onder b. en c. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in deze klachten.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, dr. F. Boer en mr. C.F. Korvinus, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 8 maart 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven