Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0017/GM, 14 maart 2017, beroep
Uitspraakdatum:14-03-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/17/GM

betreft: [klager] datum: 14 maart 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 15 december 2016 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 februari 2017, gehouden in Justitieel Complex Zaanstad, is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Dordrecht en klagers raadsman mr. M.R.J. Schönfeld hebben schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 28 november 2016, betreft, voor zover in beroep aan de orde:
a. het in twijfel trekken door de verpleegkundigen van de diagnose van de inrichtingsarts en
b. het achterwege blijven van de terugkoppeling van klagers bloedonderzoek.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
a. Het gaat klager erom dat de verpleegkundigen de opdracht/diagnose van de inrichtingsarts niet erkenden. Klager moest zelf nogmaals vragen of zijn oor kon worden uitgespoten. Toen zijn oor werd uitgespoten kwam er vuil uit.
b. Klager vroeg op 23 november 2016 naar de uitslag van het bloedonderzoek. De verpleegkundige zei dat ze klager de uitslag nog niet kon vertellen, omdat er nog geen arts naar had gekeken. Klager begrijpt dit niet, omdat de inrichtingsarts kennelijk
wel
op 12 oktober 2016 een opmerking op de uitslag had gezet. Ook had klager gevraagd om hem op SOA’s te testen, maar dit is niet gebeurd. Klager is van mening dat bewust informatie voor hem is achtergehouden en tegen hem is gelogen. Hij heeft zich
hierdoor
erg ongerust gemaakt. Hij heeft ook `zwaar ADHD’. Klager is door al het gedoe boos geworden als gevolg waarvan hij op een afdeling voor beheersproblematische gedetineerden is geplaatst.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, schriftelijk als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Het medisch dossier laat nauwkeurig zien hoe de behandeling en de contacten op het spreekuur zijn
geweest. De inrichtingsarts betreurt het dat klager meent via deze weg verder te moeten gaan.

3. De beoordeling
a.
Voor zover klager klaagt over het in twijfel trekken van de diagnose van de inrichtingsarts door de verpleegkundigen overweegt de beroepscommissie als volgt. Blijkens hoofdstuk 7 van de Nota van toelichting bij de Pm staat geen beklag open tegen
feitelijke gedragingen van de inrichtingsarts of de voor hem werkzame personen. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat klager niet in zijn klacht onder a. kan worden ontvangen.

b.
In het medisch dossier is op 12 oktober 2016 onder meer vermeld “arts: lab acceptabel”. Voorts volgt uit het medisch dossier dat klager eerst op 23 november 2016 naar de uitslag van het bloedonderzoek heeft gevraagd. De verpleegkundige zag dat de
bloeduitslag binnen was, maar zag verder niets in klagers dossier vermeld hierover. De verpleegkundige heeft daarop klager geprobeerd uit te leggen dat ze niets over de uitslag mag zeggen als er niets bij staat en dat ze de inrichtingsarts zal vragen
naar de uitslag. Ook heeft de verpleegkundige tegen klager gezegd dat hij tijdens het telefonisch spreekuur contact kan opnemen voor de uitslag en dat hij altijd wordt opgeroepen voor het spreekuur indien de uitslag niet goed is.
De beroepscommissie is van oordeel dat de inrichtingsarts klager wel eerder op de hoogte had kunnen stellen van de uitslag, maar klager zelf ook wel eerder bij de medische dienst had kunnen informeren naar de bloeduitslag.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep ten aanzien van b. zal
derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in de klacht onder a.
Zij verklaart het beroep onder b. ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 14 maart 2017

secretaris voorzitter

Naar boven